Bij waardering van ter beschikking gestelde onroerende zaken op de openingsbalans per 1 januari 2001, moet volgens de Hoge Raad rekening worden gehouden met een niet meer marktconforme vergoeding voor de terbeschikkingstelling. De waardedruk gebruiksrecht leidt echter pas bij staking werkzaamheid of eerdere vervreemding van de onroerende zaken tot een boekwinst.
Een ab-houder, eigenaar van grond op twee locaties, vestigde op die beide locaties economisch opstalrechten en een recht van erfpacht voor zijn BV. De BV bouwde de opstallen en verhuurde deze aan derden. Hij kwam verder met de BV retributie overeen, in de vorm van een afkoopsom en vergoedingen van hem aan de BV voor de waarde van opstallen. Dit gebeurde voor periodes van twintig jaar beginnend in 1979 en 1988. In geschil was de waarde in het economisch verkeer op 1 januari 2001 zoals de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 voorschrijft. De Staatssecretaris en de ab-houder waren het ieder deels niet eens met de beslissing die Hof Den Haag hierover nam. De Hoge Raad is het met de Staatssecretaris onder meer eens dat rekening gehouden moet worden met de waardedruk die uitgaat van een op 1 januari 2001 niet meer marktconforme gebleken vergoeding. De Hoge Raad verwijst hiervoor naar een eerdere soortgelijke beslissing. Omdat volgens de invoeringswet het opnemen van het vermogensbestanddeel in het werkzaamheidsvermogen op een lijn gesteld moet worden met verwerving door een derde, geldt echter geen verplichting om de waardecorrectie jaarlijks ten gunste van de winst te laten vrijvallen. Die derde is dat immers op grond van goed koopmansgebruik ook niet verplicht. Op dat punt krijgt de ab-houder gelijk.
Wet: artikel 3.92 Wet IB 2001, artikel AJ lid 1 Invoeringswet inkomstenbelasting 2001
Meer informatie: Hoge Raad 5 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:180
Geef een reactie