De Belastingdienst moet een teruggaaf van vennootschapbelasting die is betaald door een fiscale eenheid (FE) toekennen aan de moedermaatschappij binnen deze FE. Dit geldt ook als een dochtermaatschappij materieel heeft bijgedragen aan de vordering op de fiscus. Het gevolg van deze toerekening is dat de moedermaatschappij de vordering op de Belastingdienst kan cederen.
In een recente zaak voor de Hoge Raad hadden een accountantsbureau en een advocatenbureau werkzaamheden verricht voor bv’s die samen een FE vormden voor de vennootschapsbelasting. Deze adviseurs kregen hun vergoeding niet uitbetaald. Daarom stelden zij met de dochtermaatschappij binnen de FE een akte van cessie op. De dochter cedeerde daarbij een vordering op de Belastingdienst, die bestond uit een teruggaaf van vennootschapsbelasting, aan de adviseurs. De inspecteur betaalde de teruggaaf vennootschapsbelasting, die hij op naam van de moedermaatschappij had gesteld, aan de adviseurs. Toen de dochter failliet ging, stelde de curator dat de overige schuldeisers door de cessie onrechtmatig waren behandeld. De Hoge Raad wees erop dat de inspecteur terecht de teruggaaf op naam van de moedermaatschappij had gezet. Als hoofd van de fiscale eenheid had zij immers recht op de teruggaaf. Dat op de akte van cessie de dochter stond vermeld als cedent, berustte op een vergissing. De Hoge Raad gaf Hof Amsterdam de opdracht de zaak verder af te handelen.
Wet: artikel 42, eerste lid Faillissementswet en artikel 15, eerste lid Wet Vpb 1969
Meer informatie: Hoge Raad, 30 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3190
Geef een reactie