Na een ambtshalve vermindering van de aanslag erfbelasting, meenden de erfgenamen dat er een nieuwe mogelijkheid was om in bezwaar te gaan tegen de aanslag. Gerechtshof Den Haag oordeelde echter dat geen sprake was van een nieuw opgelegde aanslag en de bezwaartermijn niet opnieuw was gaan lopen.
Een vrouw overleed in 2012 en had in november 2011 als enige erfgename van haar overleden broer een aanslag erfbelasting opgelegd gekregen. In juli 2012 kreeg ze als enig erfgename een aanslag IB 2009 van haar broer opgelegd. De erven van de vrouw maakten bijna een jaar na het ontvangen van aanslag erfbelasting bezwaar in september 2012. Zij meenden dat de uitspraak van Rechtbank Breda van 13 juli 2012 over discriminatie van de BOF-regeling ook voor hen van toepassing was. De inspecteur verklaarde hun bezwaar niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding.
Naar aanleiding van de aanslag IB 2009 besloot de inspecteur de aanslag erfbelasting in november 2012 ambtshalve te verminderen. De erven gingen in beroep en meenden dat de aanslag erfbelasting was opengebroken en ze daartegen opnieuw bezwaar konden maken. Hof Den Haag gaf echter aan dat er geen sprake was van een nieuw opgelegde aanslag en er daarom ook geen nieuwe bezwaartermijn was begonnen. Daarnaast kon ook het verschijnen van nieuwe jurisprudentie, zoals de uitspraak van de Rechtbank Breda niet leiden tot verschoonbaarheid van de bezwaartermijn. Het beroep van de erven werd ongegrond verklaard.
Wet: artikel 6:7 Awb
Meer informatie: Gerechtshof Den Haag, 2 oktober 2013 (gepubliceerd op 21 oktober 2013), ECLI:NL:GHDHA:2013:3914
Geef een reactie