Als een aanmerkelijkbelanghouder zijn aandelen schenkt aan een ander en bedingt dat deze verkrijger een derde een vergoeding betaalt, komt deze vergoeding in mindering op het door te schuiven vervreemdingsvoordeel.
Een man bezat een aanmerkelijk belang (ab) aan certificaten, waarvan hij een deel schonk aan een van zijn zonen. De waarde in het economische verkeer van de geschonken certificaten liep tegen de € 35 miljoen. De vader bedong dat de zoon die de certificaten verkreeg zijn broer een bedrag van € 4.909.986 zou betalen, gespreid over tien jaren. Door de schenking vindt een fictieve vervreemding van het ab-pakket plaats. De vader wil de inkomstenbelasting heffing daarover doorschuiven. Het doorgeschoven voordeel is maximaal gelijk aan de overdrachtsprijs minus de tegenprestatie. Bij schenking is de overdrachtsprijs gelijk aan de waarde in het economische verkeer.
Rechtbank Gelderland verminderde echter het door te schuiven vervreemdingsvoordeel met € 4.909.986. Zie: ‘AB-winst bij schenking certificaten onder last’ en ‘Is sprake van een tegenprestatie bij vervreemding aanmerkelijk belang? (NTFR 2018/1862). De Hoge Raad bevestigt het oordeel van de rechtbank. Door te bedingen dat de ene zoon de andere zoon een vergoeding moest betalen, had de vader ervoor gezorgd dat sprake was van en tegenprestatie. Dat vergoeding toekomt aan een ander dan de schenker, doet daaraan niets af. Ook in een geval waarin een overdrager bedingt dat een bedrag wordt betaald aan een ander dan hemzelf, beschikt de overdrager daarmee over dit bedrag, aldus de Hoge Raad.
Wet: art. 4.6 en 4.17c, tweede lid, 4.20 en 4.22 , eerste lid Wet IB 2001
Meer informatie: Hoge Raad 24 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:788
Geef een reactie