Stelt een werkgever een dienstwoning ter beschikking aan zijn werknemer, dan mag hij voor de bepaling van de waarde van de terbeschikkingstelling uitgaan van de besparingswaarde. De werknemer moet dan wel aannemelijk kunnen maken dat de woning ter beschikking is gesteld voor behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking.
Van een dienstwoning is sprake als de werknemer zijn werkzaamheden vanuit een ter beschikking gestelde woning moet verrichten en redelijkerwijs niet kan afzien van gebruik van de ter beschikking gestelde woning. De woning die een zorgstichting aan een manager/directeur ter beschikking had gesteld, kwalificeerde niet als een dienstwoning. Toepassing van de besparingswaarde van maximaal 18% van het jaarloon van de werknemer bij een 36-urige werkweek was dan ook niet mogelijk. De inspecteur had het voordeel dat de manager genoot vanwege het gebruik van de woning terecht vastgesteld op de huurwaarde. Wel hield hij daarbij rekening met de door de werknemer aan haar werkgever betaalde vergoeding voor het gebruik van de woning. Nergens uit bleek dat de werkzaamheden die de manager in die functie had verricht van zodanige aard waren dat deze vanuit de woning moesten worden verricht. Verder verwierp de rechter de stelling van de manager dat haar werkgever de woning ook aan haar partner ter beschikking had gesteld en dat zij in totaal € 18.000 aan de werkgever had betaald voor het gebruik van de woning. De partner was immers niet in dienstbetrekking bij die werkgever en er was evenmin bewijs geleverd van de betalingen. De huurwaarde van de woning was dan ook niet te hoog vastgesteld.
Meer informatie: Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 29 oktober 2015, (gepubliceerd op 25 november 2015), ECLI:NL:GHSHE:2015:4390
Geef een reactie