Krijgen twee personen een schenking, dan mag de inspecteur deze verkrijgingen niet in één gezamenlijk aanslag betrekken. Het is volgens de Hoge Raad toegestaan om na vernietiging alsnog afzonderlijke aanslagen schenkingsrecht op te leggen.
In deze zaak hadden een zoon met zijn ouders in 1999 een gebruiksovereenkomst gesloten inzake zijn woonhuis. Hierin lag een schenking besloten waarvan geen aangifte was gedaan. Bij een boekenonderzoek bij de onderneming van de zoon kwam de schenking aan het licht. De inspecteur legde daarop in 2004 één gezamenlijke aanslag schenkingsrecht op aan de ouders. Daarover oordeelde een rechter dat hij voor het recht van schenking ieder van hen afzonderlijk als verkrijger moest aanmerken. Het was daarom niet toegestaan hun verkrijgingen in één aanslag op te nemen. In 2011 legde de inspecteur daarom aan beide personen afzonderlijk een aanslag op. In geschil was of dit was toegestaan nadat de eerdere gezamenlijke aanslag was vernietigd. De Hoge Raad was het met het Hof eens dat de vervaltermijn voor het opleggen van de aanslagen niet aanving op het moment waarop de inspecteur bekend raakte met de schenking. Als geen aangifte was ingediend zou de termijn voor het opleggen van de aanslag pas zijn ingegaan na de dag van inschrijving van de akte van overlijden van de schenker of begiftigde. Deze wettelijke regeling was niet in strijd met de discriminatieverboden in internationaal recht. Er was ook geen sprake van het voor de tweede keer opleggen van een aanslag voor dezelfde verkrijging. De afzonderlijke aanslagen bleven in stand.
Wet: artikel 37 en 66 Successiewet, artikel 26 IVBPR en artikel 14 EVRM
Meer informatie: Hoge Raad, 21 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:345
Geef een reactie