Als de ontvanger van een schenking veel te laat zijn aangifte schenkbelasting indient, betekent dat ook dat de inspecteur veel meer tijd heeft om een aanslag erfbelasting op te leggen. De tijd tussen de belaste schenking en het opleggen van de belaste schenking kan soms zelfs meer dan tien jaar zijn.
Toen een man in 2006 overleed, besloten zijn erfgenamen de ouderlijke boedelverdeling in het testament niet uit te voeren. Het grootste deel van het vermogen ging naar de kinderen, zodat de moeder een onderbedelingsvordering op hen kreeg. In de jaren 2007 tot en met 2010 schold zij haar kinderen steeds een deel van hun schuld kwijt. Een van de zonen van de vrouw stuurde de inspecteur in december 2017 een brief met daarin de gegevens over deze schenkingen. Naar aanleiding van deze brief legt de fiscus de man op 20 februari 2018 aanslagen schenkbelasting op.
Aangifte was te laat
De man gaat in beroep tegen de aanslagen. Volgens hem zijn deze aanslagen te laat opgelegd. Tussen de schenkingen en de aanslagen liggen immers zo’n zeven tot tien jaren. Maar Hof Den Haag meent dat de man te laat aangifte heeft gedaan. Hoewel de man stelt dat hij al eerder aangifte had gedaan, weet de inspecteur dit gemotiveerd te betwisten. Het is evenmin aannemelijk dat de man heeft verzocht om een uitnodiging tot het doen van aangifte. Omdat de aangifte meer dan vier maanden na het jaar van schenking heeft plaatsgevonden, gaat de (na)vorderingstermijn in op de dag nadat de te late aangifte is ingediend. Daarmee zijn de aanslagen tijdig opgelegd.
Helemaal geen aangifte gedaan
In dit geval maakt het overigens niet uit of de aangifte schenkbelasting te laat of helemaal niet heeft plaatsgevonden. Als helemaal geen aangifte is ingediend, heeft de inspecteur in beginsel drie jaar de tijd om de aanslag schenkbelasting op te leggen. Deze termijn gaat in deze situatie echter pas in op de dag na de inschrijving van de akte van overlijden van de schenker. Omdat in deze zaak de moeder in 2016 is overleden, zijn de aanslagen hoe dan ook tijdig opgelegd.
Wet: art. 66, eerste lid, onderdeel 2° SW 1956 en art. 6, derde lid en 16 AWR
Regeling: art. 2, derde lid URAWR
Geef een reactie