Verhuurt iemand een bij zijn woning behorende ruimte tijdelijk aan derden? Dan zijn de huuropbrengsten onbelast. De regeling voor tijdelijke verhuur van de eigen woning is niet van toepassing, omdat daarvoor de gehele woning tijdelijk ter beschikking moet worden gesteld.
Een echtpaar had een woning in eigendom die als hoofdverblijf kwalificeerde. Tot de woning behoorde een voormalige bedrijfsruimte. In 2011 liet het echtpaar die bedrijfsruimte slopen en lieten ze er een schuur annex tuinhuis bouwen. In 2015 verhuurde het echtpaar via een organisatie het tuinhuis aan toeristen en ontving daarvoor € 3.564. Bij de aangifte inkomstenbelasting 2015 deelde de man en de vrouw de opbrengst uit eigen woning volledig toe aan de vrouw. De opbrengst van de verhuur van het tuinhuis gaf de vrouw niet aan. De Belastingdienst legde vervolgens een navorderingsaanslag 2015 op ter grootte van € 2.494, zijnde 70% van de huuropbrengsten.
In geschil bij Rechtbank Noord-Holland is of de verhuur van het tuinhuis belast is. De rechtbank stelt vast dat het tuinhuis een aanhorigheid is van de woning. Inspecteur stelde dat tijdelijke verhuur van het tuinhuis gelijkgesteld moet worden met tijdelijke verhuur van de woning. De rechtbank is het niet met deze zienswijze eens. De wet eist voor de regeling van tijdelijke verhuur een tijdelijke verhuur van de gehele woning en niet van een deel van een woning. Dit blijkt ook uit de parlementaire geschiedenis bij de regeling van tijdelijke verhuur. Bovendien oordeelt de rechtbank dat door de rangorderegeling het tuinhuis uitsluitend in box 1 belast had kunnen worden. De rechtbank vernietigt de navorderingsaanslag.
Wet: art. 3.111 en 3.113 Wet IB 2001
Meer informatie: Rechtbank Noord-Holland 30 mei 2018 (gepubliceerd 6 juni 2018), ECLI:NL:RBNHO:2018:4343
Geef een reactie