De vrijstelling van overdrachtsbelasting die in 2010 gold voor de inbreng van een aan de eigen bv ter beschikking gesteld pand, was volgens Hof Den Bosch ook toepasbaar op het gedeelte van het pand dat niet aan de bv ter beschikking werd gesteld.
In 2010 was er een overgangsmaatregel voor dga’s die in 2001 onder de terbeschikkingstellingregeling waren komen te vallen. Aan hen werd via de notitie Fiscale positie directeur-grootaandeelhouder en de wet Overige fiscale maatregelen 2010 een doorschuiffaciliteit in de inkomstenbelasting en een tijdelijke vrijstellingsmaatregel in de overdrachtsbelasting beschikbaar gesteld. In deze zaak wilde een echtpaar gebruik maken van deze vrijstelling voor een pand dat zij in 2010 gedeeltelijk ter beschikking hadden gesteld aan een bv waarvan zij alle aandelen in bezit hadden. De inspecteur was echter van mening dat het stel overdrachtsbelasting verschuldigd was over het gedeelte van de onroerende zaak dat niet behoorde tot een werkzaamheid in de zin van artikel 3.92 van de Wet IB 2001.
Gemengd gebruik
In dit geval was er sprake van gemengd gebruik, waardoor slechts een deel van de onroerende zaak tot een werkzaamheid wordt gerekend en de belastingplichtige het gehele pand moet inbrengen in de bv om gebruik te kunnen maken van de faciliteit. Volgens het hof zou het echter in strijd zijn met de strekking van de wettelijke regeling wanneer er heffing van overdrachtsbelasting zou plaatsvinden ten aanzien van een deel van de onroerende zaak. In de regeling wordt ook geen eis gesteld dat de gehele zaak toebehoort aan de werkzaamheid. Het hof is dan ook van oordeel dat de vrijstelling van toepassing is ten aanzien van de inbreng van de gehele onroerende zaak.
Wet: artikel 3.99a Wet IB 2001 / artikel 15, eerste lid, onderdeel z, Wet BRV
Meer informatie: Hof Den Bosch, 2 augustus 2012 (gepubliceerd 13 augustus 2012), LJN: BX4444, 12/00060
Geef een reactie