De bedrijfsfusiefaciliteit is alleen van toepassing als de desbetreffende fusie plaatsvindt op grond van zakelijke redenen. Het is aannemelijk dat een bedrijfsfusie zakelijk is, als de wilsovereenstemming voor deze fusie is ontstaan vóór het besluit om de aandelen te verkopen in de bv, die de onderneming heeft overgenomen.
Dit alles werd duidelijk in de volgende zaak. Een holding bezat alle aandelen in drie dochtermaatschappijen. Met één van deze maatschappijen vormde zij tot 1 maart 2007 een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. Verder hield de holding zich bezig met de verhuur en handel in onroerende zaken. Op 7 maart 2007 bracht zij haar onroerendezakenportefeuille, die was aan te merken als een zelfstandig deel van een onderneming, in de eerder ontvoegde dochter in tegen ontvangst van aandelen. Op 23 maart 2007 sloot de holding een overeenkomst waarmee zij de aandelen in deze dochter verkocht aan derden. De holding wilde in haar aangifte vennootschapbelasting over 2007 de bedrijfsfusiefaciliteit toepassen.
Onzakelijke motieven
De bedrijfsfusiefaciliteit is echter niet toepasbaar als de bedrijfsfusie in overwegende mate is gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing. De Belastingdienst stelt dat dit het geval is als zakelijke motieven voor de bedrijfsfusie ontbreken, tenzij de belastingplichtige het tegendeel bewijst. Verder geldt hierbij dat een bedrijfsfusie wordt geacht te hebben plaatsgevonden op grond van onzakelijke overwegingen als de aandelen in de overnemende vennootschap binnen drie jaar na de bedrijfsfusie worden verkocht aan een derde. Hierbij kan de belastingplichtige wel tegenbewijs bieden. De holding kon voor Rechtbank Den Haag niet voldoen aan deze bewijslast. Zij had op 21 december 2006 aan haar makelaar de opdracht gegeven om de verkoop van de onroerendezakenportefeuille te bewerkstelligen. De holding wist niet aannemelijk te maken dat zij al eerder een wilsovereenstemming had bereikt met haar dochter over de bedrijfsfusie. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur terecht het gebruik van de bedrijfsfusiefaciliteit had geweigerd.
Meer informatie: Rechtbank Den Haag, 24 september 2014 (gepubliceerd 27 januari 2015), ECLI:NL:RBDHA:2014:13209
Geef een reactie