Als een overeenkomst als overwegend doel heeft om vermogensschade te vergoeden, zal in beginsel sprake zijn van een schadeverzekering. Een organisatie die zulke overeenkomsten bedrijfsmatig en meer dan incidenteel afsluit, kwalificeert als een verzekeraar en zal daarom assurantiebelasting in rekening moeten brengen. Een vervoersmiddel dat het niet meer doet, is ook een vorm van vermogensschade.
Met het bovenstaand oordeel vernietigde de Hoge Raad een eerder oordeel van Hof Den Bosch (zie: ‘Geen assurantiebelasting over pechpas’). Het hof had volgens de Hoge Raad het begrip verzekering te beperkt uitgelegd. De wet definieert een schadeverzekering als een verzekering die strekt tot vergoeding van vermogensschade die de verzekerde zou kunnen lijden. In de desbetreffende zaak bood een bv gebruikers van (elektrische) fietsen, rolstoelen en elektrische scooters hulp bij pech als zij een pechpas van de bv hadden. De Raad stelde dat de vermogensschade was gelegen in het niet meer deugdelijk functioneren van het vervoermiddel. Dat het verhelpen van de pech mede het karakter had van hulpverlening, deed daaraan niets af. De pechpashouders hadden dus een schadeverzekeringsovereenkomst gesloten met de bv. Omdat de bv kwalificeerde als een verzekeraar voor de assurantiebelasting, was de pechpas belast met deze belasting.
Wet: artikel 7:944 BW en artikel 20 BRV 1970
Meer informatie: Hoge Raad, 14 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:282
Geef een reactie