De in het investeringsaftrekbesluit opgenomen uitzonderingen voor toepassing van de EIA, kon het hof volgens de Hoge Raad niet uitbreiden tot het geval van de overdracht van een nieuw bedrijfsmiddel aan de dochter waarvoor de moeder geen EIA had geclaimd.
In deze zaak kocht een B.V. een nieuwe en ongebruikte warmtekrachtkoppelingsinstallatie (WKK) van haar moedermaatschappij, nadat de B.V. uit de fiscale eenheid was ontvoegd. De moedermaatschappij had verzuimd haar bestelling van de WKK te melden voor toepassing van de energie-investeringsaftrek (EIA), waardoor zij niet in aanmerking kwam voor de EIA. De B.V. had de melding wél tijdig gedaan en claimde in de aangifte vpb (voor het jaar 2009) een aftrek van
€ 468.776. De Inspecteur weigerde die aftrek, ten onrechte volgens Gerechtshof Den Haag. Voor toepassing van de EIA kunnen verplichtingen die een aandelenvennootschap is aangegeven tegenover een gelieerde vennootschap niet in aanmerking worden genomen, tenzij een uitzondering uit het investeringsaftrekbesluit geldt. De situatie die zich hier voordeed was niet voorzien door de besluitgever, maar moest gelijk gesteld worden met bepaalde onderdelen uit het besluit en een sale and lease back transactie met een derde. De B.V. had volgens het hof daarom recht op toepassing van de EIA voor de investering in de WKK.
Volgens de Hoge Raad had het hof de in het besluit opgenomen uitzonderingen niet mogen uitbreiden tot een geval als deze, op de grond dat sprake is van een bonafide situatie en door de moedermaatschappij geen EIA is genoten. De situatie is ook niet gelijk te stellen met een sale en lease back transactie met een andere dan een partij zoals bedoeld in artikel 8 lid 8 Wet VPB 1969. De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep van de Staatssecretaris van Financiën dan ook gegrond.
Wet: artikel 3.42 lid 6 Wet IB 2001, artikel 8 lid 8 en 11 Wet VPB 1969, Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 15 september 2009, nr. CPP2009/1116M (inmiddels vervangen door het besluit van 17 maart 2014, nr. BLKB 2014/106M)
Meer informatie: Hoge Raad 23 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1133
Geef een reactie