Dat de box 3 heffing in de praktijk als onrechtvaardig wordt ervaren is inmiddels een feit. Desondanks weigert de rechter in te grijpen. Zo heeft de Hoge Raad onlangs wederom over een zaak in 2011 besloten dat de vermogensrendementsheffing van box 3 niet in strijd is met Europese regels. Vanuit de politiek lijkt er wel hard gewerkt te worden aan een rechtvaardigere box 3 heffing.
In het belastingplan 2016 is aangekondigd dat vanaf 1 januari 2017 de vermogensrendementsheffing beter aan zal sluiten bij de werkelijk behaalde rendementen op het vermogen in box 3. Ondanks dat dit een verbetering lijkt ten opzichte van de huidige situatie, zullen toch niet de werkelijk behaalde rendementen van de belastingplichtige worden belast. Dat is volgens de regering vooralsnog te moeilijk uitvoerbaar en te eenvoudig te ontwijken. Wel belooft de regering periodiek, in 2020 voor het eerst en daarna elke 5 jaar, te bezien of kan worden overgestapt naar het belasten van werkelijk behaalde rendementen. Tot dan blijft de box 3 heffing voor individuele belastingplichtigen een forfaitaire heffing.
Vermogensmix en twee rendementen
Met dit nieuwe systeem wordt aangesloten bij de in de voorafgaande jaren gemiddeld door belastingbetalers in de markt behaalde rendementen. Hiervoor zullen drie schijven worden opgenomen, met in iedere schijf een andere vermogensmix. Naarmate vermogens hoger worden, blijkt namelijk het aandeel beleggingen toe te nemen. Deze vermogensmix wordt gebaseerd op de informatie uit alle ingediende belastingaangiften bij de belastingdienst.
Het belastbaar vermogen in box 3 wordt in 2017 als volgt berekend. Het vermogen wordt verdeeld over drie schijven, namelijk: € 0 tot € 100.000, € 100.000 tot € 1 miljoen en meer dan € 1 miljoen. In de eerste schijf wordt het vermogen verdeeld op basis van een vermogensmix van 67% spaargeld en 33% beleggingsdeel. In de tweede schijf is het aandeel spaargeld 21% en 79% beleggingsdeel en in de derde schijf 0% spaargeld en 100% beleggingsdeel. Het heffingsvrij vermogen (in 2017 € 25.000) wordt verrekend in de eerste schijf. Het voordeel uit sparen en beleggen op spaargeld is voor 2017 vastgesteld op 1,63% en op beleggingen 5,5%. Het belastingtarief van 30% blijft gehandhaafd, ongeacht de vermogenstitel of de omvang van het vermogen.
Voorbeeld
Stel het box 3-vermogen bedraagt € 120.000. Het heffingsvrij vermogen bedraagt € 25.000. In het nieuwe systeem kan de te betalen box 3 heffing als volgt worden berekend:
Eerst wordt de grondslag toegerekend aan de schijven. Eerste schijf: € 100.000, tweede schijf € 20.000. In de eerste schijf komt het heffingsvrijevermogen in aftrek. In de eerste schijf wordt daarom € 75.000 verdeeld over sparen en beleggen. In de tweede schijf wordt € 20.000 verdeeld.
Spaardeel
Eerste schijf: 67% van € 75.000 = € 50.250
Tweede schijf: 21% van € 20.000 = € 4.200
Totaal spaardeel: € 54.450
Rendement spaardeel: 1,63% x €54.450 = € 888
Beleggingsdeel
Eerste schijf: 33% van € 75.000 = € 24.750
Tweede schijf: 79% van € 20.000 = € 15.800
Totaal beleggingsdeel: € 40.550
Rendement beleggingsdeel: 5,5% x €40.550 = € 2230
Totaal rendement: € 888 + € 2230 = € 3118
Box 3 heffing: 30% x € 3118 = € 935
In het huidige systeem met een vast forfaitair rendement van 4% wordt de box 3 heffing als volgt berekend:
Rendementsgrondslag € 120.000
Heffingsvrij vermogen € 21.330 –
Grondslag sparen en beleggen € 98.670
Voordeel sparen en beleggen 4% x € 98.670 = € 3946
Box 3 heffing: 30% x € 4146 = € 1184
Aan de hand van het bovenstaande voorbeeld lijkt er met dit wetsvoorstel enigszins een verbetering op te treden voor spaarders en beleggers. Het is nu nog afwachten of dit wetsvoorstel daadwerkelijk wet wordt per 1 januari 2017.
Meer informatie: Belastingplan 2016
Geef een reactie