De staatssecretaris van Financiën heeft een toelichting gepubliceerd op het intrekken van het beroep in cassatie tegen de uitspraak van Hof ’s-Hertogenbosch over de beoordeling van een arbeidsrelatie van 19 juni 2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:2002.
Het hof oordeelt dat de inspecteur het bestaan van een gezagsverhouding en daarmee het bestaan van een arbeidsovereenkomst niet aannemelijk heeft gemaakt. Het hof is tevens van oordeel dat er geen sprake is van een fictieve dienstbetrekking, omdat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de timmerlieden anders dan in de uitoefening van een bedrijf of in de zelfstandige uitoefening van een beroep hun werkzaamheden voor belanghebbende hebben verricht. Het hof vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 7.500 en vernietigt de boetebeschikking.
De staatssecretaris trekt het beroep in cassatie in. Ter toelichting merkt hij het volgende op: Het Hof heeft op basis van de recente jurisprudentie over het begrip dienstbetrekking beoordeeld in hoeverre in casu werd voldaan aan het criterium van de gezagsverhouding. Zoals de Hoge Raad heeft aangegeven in het Deliveroo-arrest gaat het daarbij om “alle omstandigheden van het geval in onderling verband bezien”. In dat kader heeft het Hof op basis van de hem toekomende keuze en waardering van de bewijsmiddelen de feiten en omstandigheden die pleiten voor en de feiten en omstandigheden die pleiten tegen een dienstbetrekking op een rijtje gezet en een en ander tegen elkaar afgewogen. Het Hof hecht daarbij onder andere belang aan de eigen investeringen, het functioneren los van de rest van het personeel van belanghebbende en het voor eigen rekening en risico herstellen van klachten. Op basis van deze weergegeven feiten heeft het Hof kunnen oordelen dat de feiten en omstandigheden die pleiten tegen het bestaan van een gezagsverhouding zwaarder wegen.
Andere afweging
De staatssecretaris kan zich goed voorstellen dat op basis van uitgebreidere keuze van de feiten en omstandigheden het Hof tot een andere afweging had kunnen komen. Het oordeel geeft echter geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is voor het overige als verweven met waarderingen van feitelijke aard in cassatie niet op zijn juistheid te toetsen. Het Hof heeft kunnen oordelen dat geen sprake is van een fictieve dienstbetrekking (aanneming van werk of gelijkgestelde) nu op basis van de aan het Hof voorbehouden keuze en waardering van de bewijsmiddelen geoordeeld kan worden dat de timmerlieden hun werkzaamheden uitoefenden in het kader van een door hen gedreven onderneming. Het Hof hecht daarbij onder andere belang aan de eigen investeringen en het voor eigen rekening en risico herstellen van klachten. Ook ten aanzien van dit oordeel kan de staatssecretaris zich een andere keuze en waardering van de feiten en omstandigheden voorstellen. Het oordeel geeft echter geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is voor het overige als verweven met waarderingen van feitelijke aard in cassatie niet op zijn juistheid te toetsen. Gelet op bovenstaande is besloten het cassatieberoep in te trekken.
Bron: Toelichting, nr. 2024-00000444094, op het intrekken van het beroep in cassatie tegen de uitspraak van Hof ‘s-Hertogenbosch van 19 juni 2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:2002, Ministerie van Financiën, 16 september 2024.
Geef een reactie