Uit twee arresten van de Hoge Raad blijkt dat de feitelijke omstandigheden sterk bepalend zijn voor de vraag of een buitenlandse aandeelhouder ingehouden Nederlandse dividendbelasting kan terugvragen. Pas wanneer de belastingdruk voor een buitenlandse aandeelhouder hoger is dan een Nederlander in dezelfde positie, moet de fiscus het verschil terugbetalen.
Een wettelijke regeling is in strijd met het Europees recht als daardoor de ingehouden dividendbelasting voor buitenlandse aandeelhouders een definitieve heffing vormt terwijl binnenlandse aandeelhouders recht hebben op een aftrek of teruggaaf. De nationale rechter moet wel van geval tot geval de belastingdruk van buitenlandse aandeelhouders met die van binnenlandse aandeelhouders vergelijken. In beginsel moet men in Nederland daarbij ook rekening houden met het heffingsvrije vermogen. In een zaak die was aangespannen door een Belgische certificaathoudster (zie ook: Buitenlands belastingplichtige had ook recht op dividendteruggaaf) bleek dat zij inderdaad per saldo over haar dividend zwaarder werd belast dan een binnenlands belastingplichtige. De Hoge Raad verplichtte de fiscus het verschil terug te betalen (4 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:361).
Lagere belastingdruk
Maar niet alle buitenlandse aandeelhouders zijn onder de Nederlandse wet slechter af dan hun binnenlandse lotgenoten. In het tweede arrest van de Hoge Raad (4 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:362) bleek de belastingdruk op het dividend dat een Belgische aandeelhouder had ontvangen lager te zijn dan wat een Nederlander zou moeten betalen. Zie ook: A-G: Dividendbelasting drukt niet zwaarder op Belg. De Hoge Raad verklaarde het cassatieberoep van deze man daarom ongegrond.
Wet: artikelen 7.7 en 9.2 Wet IB 2001
Verdrag: artikel 63 VWEU
Geef een reactie