Het woon- en bedrijfsgedeelte van een pand waren onlosmakelijk met elkaar verbonden, waardoor voor het bedrijfsgedeelte rekening kon worden gehouden met een waardedrukkende factor wegens zelfbewoning, oordeelde Hof Arnhem-Leeuwarden.
Een echtpaar dreef samen een vof waarin zij een café annex discotheek exploiteerden. In het pand waarin de disco zat, woonde ook het gezin van de ondernemers. Boven sliepen en douchten ze. Beneden waren de keuken, de woonkamer en het bedrijfsgedeelte gelegen. De keuken werd ook voor het café gebruik en de woonkamer diende tevens als kleedruimte voor optredende artiesten. Het gezin maakte gebruik van de toiletten van het bedrijf, omdat boven alleen een urinoir was. Bij staking van de onderneming was in geschil of bij de stakingswinst voor het bedrijfsgedeelte rekening mocht worden gehouden met een waardedrukkende factor wegens zelfbewoning. Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelde dat dit inderdaad mocht. Het woon- en bedrijfsgedeelte van de onroerende zaak waren onlosmakelijk elkaar verbonden. Door de inrichting van het pand was het noodzakelijk dat voorzieningen (keuken, toiletgroep, woonkamer annex kleedruimte) die waren gelegen in het andere gedeelte moesten worden gebruikt. Vanuit een denkbeeldige koper van het pand bezien was er sprake van een waardedrukkende factor voor het geheel. Het hof stelde deze waardedrukkende factor vast op 35% van de waarde in het economische verkeer.
Meer informatie: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22 oktober 2013 (gepubliceerd op 5 november 2013), ECLI:NL:GHARL:2013:8000
Geef een reactie