Het tonnageregime laten aanvangen vanaf de dag waarop het zeeschip daadwerkelijk in gebruik is genomen is geen optie; toepassing kan alleen met ingang van het boekjaar waarin het verzoek is gedaan. Een verzoek met een gewenste ingangsdatum die hiermee in strijd is moet worden afgewezen volgens de Hoge Raad.
In deze zaak had een fiscale-eenheidsmoeder in 2009 mee geïnvesteerd in acht zeeschepen, zeven keer als commandiet en één keer als maat. In het boekjaar 2009 schreef zij willekeurig af ter zake van de investeringen in de schepen. Op 2 maart 2010 is het eerste zeeschip waarin de vennootschap participeerde in de vaart gebracht. Vervolgens verzocht zij de inspecteur in december 2010 haar winst uit zeescheepvaart met ingang van 2 maart 2010 te mogen bepalen aan de hand van het tonnageregime. De inspecteur wees dit verzoek af omdat de vennootschap naar zijn mening al in 2009 winst uit zeescheepvaart genoot en haar verzoek dus te laat was ingediend. Volgens Rechtbank Noord-Nederland en Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden was het verzoek om toepassing van het tonnageregime echter tijdig gedaan en moest de winst uit zeescheepvaart met ingang van 1 januari 2010 worden bepaald aan de hand van dat regime. De Hoge Raad oordeelde daarentegen dat het hof de uitspraak van de rechtbank had moeten vernietigen. Bij inwilliging van een verzoek om toepassing van het tonnageregime, moet dit regime worden toegepast met ingang van het boekjaar waarin het verzoek is gedaan. In dit geval zou dit meebrengen dat de vennootschap in het boekjaar 2010 niet meer willekeurig kon afschrijven op de investeringen uit de zeeschepen. Omdat de vennootschap een ingangsdatum wenste (2 maart 2010) die in strijd was met de wet, had de inspecteur haar verzoek terecht afgewezen.
Wet: artikelen 3.22 en 3.34 Wet IB 2001
Meer informatie: Hoge Raad 16 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2859
Geef een reactie