Onlangs gaf de Belastingdienst verschillende redenen op waarom Rechtbank Gelderland de vergoeding van immateriële schade als gevolg van een overschrijding van de redelijke termijn zou moeten matigen. Hierbij wees de inspecteur onder meer naar de snelle afhandeling door het hof in de hoofdzaak. De rechtbank oordeelde echter dat het snelle handelen van het hof de traagheid van de bezwaar- en beroepsfase niet kon compenseren.
De rechtbank wees erop dat bij het berekenen van de overschrijding van de redelijke termijn niet alleen naar de totale duur, maar ook naar de duur van iedere procedure wordt gekeken. Als de bezwaarfase en de beroepsprocedure voor de rechtbank samen langer duren dan twee jaar, is dus in beginsel de redelijke termijn overschreden. Hoewel het hof in de hoofdzaak binnen zijn eigen termijn uitspraak had gedaan, nam dit niet weg dat de voorgaande bezwaar- en beroepsprocedure te lang had geduurd. Dat de inspecteur een last onder dwangsom had opgelegd gekregen, was evenmin een reden voor matiging van de schadevergoeding. De last onder dwangsom is immers bedoeld om de fiscus te dwingen alsnog tijdig te beslissen en niet als compensatie voor het niet (tijdig) beslissen. Wel zag de rechtbank een geldige matigingsgrond in het feit dat de hoofdzaak samen met een andere hoofdzaak was behandeld. Deze twee hoofdzaken hadden namelijk betrekking op hetzelfde feitencomplex: het gezamenlijk verkrijgen van een woning. Volgens de rechtbank is de spanning en frustratie bij een gezamenlijke verkrijging niet significant groter dan bij de verkrijging van een woning door één persoon ten laste van het gezamenlijke huishoudbudget. De fiscus hoefde daarom maar één keer de schadevergoeding te betalen.
Meer informatie: Rechtbank Gelderland, 8 maart 2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:1157
Geef een reactie