Als een settlor een trust instelt, waarbij duidelijk is dat er maar één gerechtigde is, is het trustvermogen alleen toe te rekenen aan die beneficiary. Het is in dat geval niet mogelijk om schenkingsrecht dat is betaald bij het instellen van de trust alsnog terug te vragen. Dit blijkt uit het volgende arrest van de Hoge Raad.
Een man met de Nederlandse nationaliteit had vóór zijn emigratie naar de VS een ‘irrevocable’ trust opgericht naar het recht van de staat New York. De trustee was verplicht uitkeringen te doen aan de dochter van de settlor zodra deze de leeftijd van 21 jaar had bereikt. De hoogte van die uitkering was afhankelijk van de leeftijd van de dochter in het jaar van uitkering. Toen de settlor in 2000 en 2001 vermogen in de trust stopte, merkte de Belastingdienst dit aan als een schenking en hief schenkingsrecht (de voorloper van de schenkbelasting). In de zaak voor de Hoge Raad stelde de dochter dat per 1 januari 2010 het trustvermogen kwalificeerde als een afgezonderd particulier vermogen (APV). Dit vermogen moest volgens haar worden toegerekend aan haar vader. Zij wilde een beroep doen op overgangsrecht om het geheven schenkingsrecht terug te vragen. Zowel de fiscus als de Hoge Raad wees dit verzoek af. De wetgever had duidelijk gemaakt dat het APV-regime niet gold voor het niet-discretionaire deel van een trustvermogen. In dit geval was het gehele trustvermogen toe te rekenen aan de dochter, omdat zij de enige gerechtigde was. Dat de toegekende uitkeringen niet direct vorderbaar en inbaar waren, deed daar niets aan af. Het feit dat in de trustakte een bijzondere bepaling was opgenomen voor het geval de dochter zou overlijden zonder nakomelingen te hebben of een testament te hebben opgesteld, deed evenmin afbreuk aan haar status als enige gerechtigde.
Wet: artikelen 2.14a, tweede lid, onderdeel b en 5.3, tweede lid, onderdeel f Wet IB 2001
Meer informatie: Hoge Raad, 10 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:849
Geef een reactie