Hof Amsterdam heeft bevestigd dat de huur uit het tijdelijk verhuren van een deel van de eigen woning onbelast is. In dat geval valt het tijdelijk verhuurde deel echter wel in box 3.
In de voorafgaande zaak oordeelde Rechtbank Noord-Holland dat de regeling voor tijdelijke verhuur van de eigen woning niet aan de orde is als de eigenaar maar een deel van de woning verhuurt. Bovendien valt het tijdelijk verhuurde onderdeel van de eigen woning volgens de rechtbank niet in box 3. Zie: ‘Caravanstalling of Airbnb? Het kan allemaal onbelast?' voor informatie over de achterliggende zaak.
Wijziging regeling
De Belastingdienst gaat in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank. De inspecteur stelt dat de regeling voor tijdelijke verhuur van de eigen woning onder de Wet op de inkomstenbelasting 1964 ook gold als men een deel van de eigen woning verhuurde. Met de huidige regeling zou de wetgever geen verandering ten opzichte van de oude regeling hebben bedoeld. Het hof verwerpt dit standpunt. De tekst van de regeling is gewijzigd, zodat de tijdelijke gedeeltelijke verhuur van de eigen woning niet meer onder de regeling valt. Bovendien staat een tuinhuis dat tijdelijk wordt verhuurd de eigenaar alleen tijdelijk als hoofdverblijf samen met de eigen woning ter beschikking. Dit betekent, dat men zo’n tuinhuis niet tot de eigen woning kan rekenen, aldus het hof. Het hof constateert dat daardoor het tuinhuis in box 3 valt en dat de huur onbelast is.
Wet: art. 3.110, 3.111 en 3.113 Wet IB 2001
Meer informatie: Gerechtshof Amsterdam 11 juli 2019 (gepubliceerd 17 juli 2019), ECLI:NL:GHAMS:2019:2424
Geef een reactie