Wie een bestuursorgaan in gebreke stelt op last van een dwangsom kan de tweewekentermijn op een later moment laten ingaan dan op de dag na ontvangst van de brief met de ingebrekestelling. Dat betekent dat het bestuursorgaan dan nog meer tijd heeft om te beslissen voordat het een dwangsom verbeurt.
De dwangsom is op grond van de wet verschuldigd op de eerste dag nadat de termijn van twee weken voor het geven van een beschikking is verstreken, en het bestuursorgaan een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen. Volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant kan de aanvrager de tweewekentermijn op een later moment laten ingaan dan op de dag na ontvangst van de brief met de ingebrekestelling. Dit was ook het geval in een WOZ-zaak. Rechtbank Zeeland-West-Brabant vond dat de heffingsambtenaar, gelet op alle correspondentie voor en kort na de brief, in redelijkheid kon menen dat de ingebrekestelling eerst zou ingaan na het hoorgesprek. Nu de gemachtigde van belanghebbende op een later moment expliciet had vermeld dat de ingebrekestelling wel direct gold, begon de tweewekentermijn wel direct op dat latere moment. De tweewekentermijn mocht van de belanghebbende worden opgeschort voor de periode tussen het moment waarop de planning van het hoorgesprek had plaatsgevonden en het hoorgesprek. De rechtbank zag geen reden om dit standpunt niet te volgen en verklaarde het beroep van belanghebbende dan ook gegrond.
Wet: artikel 4:17 Awb
Meer informatie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 15 juli 2016 (gepubliceerd 10 november 2016), ECLI:NL:RBZWB:2016:4426
Geef een reactie