In WOZ-zaken moet de heffingsambtenaar de door hem vastgestelde waarde van een onroerende zaak aannemelijk maken. De vraag of hij dit aannemelijk heeft gemaakt, hangt af van de middelen die de wederpartij daartegen aanvoert. Daartoe behoren ook eventuele taxatierapporten. De rechter mag dus geen beslissing nemen zonder deze in te zien.
Voor de wijze van bewijslastverdeling in WOZ-zaken gebruikt men vaak het arrest Oostflakkee van de Hoge Raad van 14 december 2005 (LJN: AU4300) als handvat. Hierin geeft de Hoge Raad aan dat de vraag of de belanghebbende de (eventueel) door hem verdedigde waarde aannemelijk heeft gemaakt pas aan de orde komt als de heffingsambtenaar niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan. Het Oostflakkee-arrest wordt vaak, ook door de rechter, verkeerd of gedeeltelijk gelezen. Dit blijkt bijvoorbeeld uit een zaak bij Hof Den Bosch. Volgens het hof was de rechtbank ten onrechte ervan uit gegaan dat hij het door de belanghebbenden overgelegde taxatierapport niet hoefde te bekijken, nu de heffingsambtenaar met het door hem overgelegde taxatierapport aannemelijk had gemaakt dat de door hem bepleitte waarde niet te hoog was. Het taxatierapport van de belanghebbenden werd dus volledig genegeerd en hun argumenten werden niet gehoord. Het hof stelde dat dit uitgangspunt tot een zodanig ernstige schending van fundamentele regels van procesrecht leidt, dat het ondenkbaar is dat de Hoge Raad dit had bedoeld in het Oostflakkee-arrest. De rechtbank had dus het door de belanghebbenden ingebrachte taxatierapport, en eventuele andere gedingstukken, vanaf het begin moeten betrekken in het onderzoek en moeten beoordelen. Overigens oordeelde het hof, na het onderzoeken van het taxatierapport van de belanghebbenden dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld.
Wet: artikel 20 en 22 WOZ
Meer informatie: Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 27 september 2012 (gepubliceerd 13 december 2012), LJN: BY6153
Geef een reactie