Als een interne reorganisatie binnen een concern leidt tot valutaverliezen, vallen deze onder de deelnemingsvrijstelling. De valutaverliezen zijn niet aftrekbaar, als geen sprake is van definitief geleden verliezen op concernniveau. Dit oordeelde Rechtbank Den Haag in een zaak die betrekking had op het jaar 2008.
Het ging om een internationaal opererend concern waar in de jaren 2008 en 2009 een reorganisatie plaatsvond. Hierbij werden ook (buitenlandse) deelnemingen verhangen. Bij de rechtbank was in geschil of de reorganisatie leidde tot aftrekbare valutaverliezen op de buitenlandse deelnemingen. Rechtbank Den Haag stelde voorop dat een valutaverlies dat voortvloeit uit een deelneming onder de deelnemingsvrijstelling valt en daarom in beginsel bij de winstbepaling niet in aanmerking wordt genomen. Vervolgens oordeelde de rechtbank dat het door het Hof van Justitie gewezen Deutsche Shell-arrest in dit geval niet leidde tot een afwijking op deze hoofdregel. Het concern kon geen beroep doen op dit arrest, omdat in dit geval geen sprake was van definitief geleden valutaverliezen. De toets of sprake is van definitief geleden valutaverliezen moet niet plaatsvinden op ‘stand-alone basis’ maar op concernniveau. Omdat het uiteindelijke belang in de dochters die bij de reorganisatie betrokken waren binnen het concern in stand was gebleven, hadden de verhangingen niet geleid tot definitieve valutaverliezen. De inspecteur had de valutaverliezen terecht niet in aftrek toegelaten.
Overigens zijn sinds 8 april 2011 de regels rondom valutaverliezen anders geregeld in de wet.
Wet: artikel 13, lid 1 Wet Vpb (tekst 2008)
Meer informatie: Rechtbank Den Haag, 13 februari 2014 (gepubliceerd op 9 mei 2014), ECLI:NL:RBDHA:2014:5668
Geef een reactie