Als afspraken over het uitgestelde tijdstip van betaling niet van invloed zijn op de prijs van de aandelen, is er geen sprake van een earn-outregeling. Het kan dan wel gaan om een schuld aangegaan ter financiering van een deelneming. Het valutaresultaat behaald bij de aflossing van de schuld behoort tot de belastbare winst van de bv, aldus Rechtbank Gelderland.
De bv die in deze zaak in discussie was met de Belastingdienst was in handen van een Ltd, die ook (indirect) alle aandelen had in een GmbH. In december 2006 komt de bv een Stock Purchase Agreement overeen met de GmbH inzake de aankoop van aandelen in een S.A. De koopprijs werd vastgesteld in USD op de waardering van de S.A. per 1 november 2006. Op 13 september 2007 voldeed de bv de koopprijs. Voor de fiscale winstberekening ging de bv uit van de door DNB gehanteerde wisselkoersen. De schuld op 1 december 2006 bedroeg daarom € 33.189.368 en de koopsom op 13 september 2007 € 31.629.848. Het verschil van ruim € 1,5 miljoen bracht zij in haar aangifte onder de deelnemingsvrijstelling als met de betaling behaalde valutawinst. Naar haar mening zouden ook de rentelasten over de schuldig gebleven koopsom hieronder moeten vallen. Volgens de rechtbank stond voor de bv de prijs van de aandelen S.A. vast. De betaling was uitgesteld tot de Peruviaanse Belastingdienst haar goedkeuring had verleend en daar een bankrekening was geopend. Deze afspraken over het tijdstip van betaling waren niet van invloed op de prijs van de aandelen, maar leidden ertoe dat de koopprijs tijdelijk schuldig werd gebleven. Er was hier geen sprake van een earn-outregeling waarbij op het moment van de koop een schatting van de prijs werd gemaakt, maar een schuld aangegaan ter financiering van een deelneming. Als de inspecteur vooraf een beschikking had afgegeven, had de bv het valutarisico onder de deelnemingsvrijstelling kunnen brengen. Maar de bv heeft ervoor gekozen dit risico niet af te dekken. Volgens de rechtbank was in beginsel wel sprake van een schuld die onder artikel 10a, lid 1 viel. In de aangifte Vpb voor 2007 had de bv echter aangegeven dat sprake was van een compenserende heffing in Duitsland. Hierop terugkomen werd niet toegestaan, want die feitelijke onderworpenheid kon bij ongewijzigde omstandigheden niet terzijde worden geschoven. De valutawinst was belast.
Wet: artikel 10a, lid 1 en 3 en artikel 13, lid 6 en 7 Wet Vpb
Meer informatie: Rechtbank Gelderland, 9 september 2014, ECLI:NL:RBGEL:2014:5692
Geef een reactie