Staatssecretaris Van Rij geeft in een toelichting aan waarom hij geen cassatieberoep instelt tegen de uitspraken van Hof Amsterdam inzake het correctiebeleid bij een te betalen bedrag van minder dan € 225. Daarbij kondigt hij ook aan op korte termijn meer duidelijkheid te verschaffen over het correctiebeleid.
Gelet op de tekst van het door het hof geciteerde correctiebeleid acht de staatssecretaris de uitleg van het hof dat hieruit afgeleid mag worden dat er niet gecorrigeerd zal worden bij te betalen bedragen van minder dan € 225 niet onbegrijpelijk. Een en ander wordt versterkt door een arrest van de Hoge Raad uit november 2021. In het arrest ging het over een inkomenscorrectie van meer dan € 1.000, maar een te betalen bedrag van minder dan € 450. Volgens de Hoge Raad had het hof terecht geoordeeld dat uit de tekst van onderdeel 4 van het correctiebeleid niet duidelijk blijkt wat is bedoeld met de tussen haakjes geplaatste woorden ‘c.q. € 1.000 inkomen’. Zonder miskenning van het recht kon het hof aan dat correctiebeleid de uitleg geven dat – behoudens kwade trouw of repeterende onjuistheden – een navorderingsaanslag tot een bedrag van minder dan € 450 niet wordt opgelegd, ook indien de inkomenscorrectie meer dan € 1.000 beloopt.
Hof Amsterdam
Volgens het hof vermeldt punt 1 van de notitie Correctiebeleid de achtergronden van het beleid om positieve correcties per individuele belastingaanslag (dus per middel en belastingplichtige) al dan niet achterwege te laten. Daarin komt naar voren dat het niet passend wordt gevonden om aan belastingplichtigen een belastingaanslag naar aanleiding van positieve correcties (op de grondslag) op te leggen die slechts een ‘gering bedrag’ aan te betalen belasting inhoudt. Het aanbrengen van positieve correcties in dergelijke gevallen wordt niet passend geacht vanuit een tweeledig perspectief, te weten het perspectief van een doelmatige belastingheffing door de inspecteur en dat van daaraan meewerkend gedrag van belastingplichtigen. Onder punt 2 (Correctiebeleid) is opgenomen dat een bedrag van niet meer dan € 225 als een ‘gering bedrag’ beschouwd kan worden.
De tekst en de strekking van de notitie bevatten geen aanknopingspunten om aan te nemen dat is beoogd in een geval waarin de te betalen belasting naar aanleiding van een correctie minder bedraagt dan € 225 en daarnaast het gehanteerde bedrag bij de inkomenscorrectie meer bedraagt dan € 500, wel een gecorrigeerde aanslag (welke afwijkt van de aangifte) op te leggen. Daarentegen brengt een redelijke uitleg (in het licht van het in de notitie geschetste tweeledige perspectief) mee dat in gevallen waarin de met de correctie gemoeide belasting minder bedraagt dan € 225 een van de aangifte afwijkende aanslag niet zal worden opgelegd, ook niet indien de inkomenscorrectie meer dan € 500 beloopt.
De staatssecretaris verwacht daarom dat de Hoge Raad ook hier zal oordelen dat het hof het zo heeft kunnen uitleggen. Dat binnen de Belastingdienst een andere uitleg wordt voorgestaan, maakt dat niet anders.
Bron: Ministerie van Financien, 16 mei 2023, nr. 2023-0000117174 – Toelichting op het niet instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraken van Hof Amsterdam 21-03-2023 (ECLI:NL:GHAMS:2023:809, ECLI:NL:GHAMS:2023:810 en ECLI:NL:GHAMS:2023:775); Hoge Raad 12 november 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1671)
Geef een reactie