De Hoge Raad ziet in tegenstelling tot A-G Niessen geen reden om ten behoeve van een melkveehouder af te wijken van de hoofdregel dat de wetgeving van het jaar waarin winst wordt genomen van toepassing is. De oud regime landbouwvrijstelling geldt daardoor niet meer.
In 1998 heeft een exploitant van een melkveehouderij een perceel landbouwgrond verkocht maar nog niet geleverd. Tot de daadwerkelijke levering tien jaar later, tegen geïndexeerde prijs, konden partijen de koop onder bepaalde voorwaarden nog ontbinden. De melkveehouder nam op grond van goedkoopmansgebruik pas winst in 2008. In geschil is of hij daarbij de landbouwvrijstelling van voor 27 juni 2000 mocht toepassen. A-G Niessen had bepleit van wel omdat alle handelingen die leidden tot de winst op dat moment al waren verricht. Een belastingplichtige zou er op moeten kunnen vertrouwen dat dat dan ook zou gelden voor de belastingplicht. De Hoge Raad kiest, net als eerder Hof Arnhem-Leeuwarden, anders. De winst moest bepaald worden volgens de regels van het jaar van winstneming. Voor wetswijzigingen geldt een hoofdregel van onmiddellijke werking, tenzij de wetgever een overgangsregeling treft. Dat deed de wetgever in dit geval uitdrukkelijk niet, althans hij beoogde zelfs een vorm van terugwerkende kracht. Geen enkele reden dus om daarvan af te wijken ten gunste van de melkveehouder.
Wet: artikel 8, lid 1, letter b, van de Wet IB 1964 (tekst tot 27 juni 2000); artikel 3.12 Wet IB 2001
Meer informatie: Hoge Raad 17 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1204
Geef een reactie