Een uitspraak van het Hof van Justitie van de EU maakt duidelijk dat de berekening van de aftrekbare voorbelasting door vaste inrichtingen complexer is dan velen dachten. Het blijkt namelijk mogelijk te zijn om verschillende omzetverhoudingen (pro rata berekeningen) toe te passen.
Het Hof gaat eerst in op de situatie waarin een vaste inrichting uitsluitend uitgaven doet voor het verrichten van handelingen van het hoofdhuis, dat in een andere lidstaat is gevestigd. In deze situatie gaat het zowel om btw-belaste als btw-vrijgestelde handelingen. Onder deze omstandigheden moet de vaste inrichting het bedrag aan aftrekbare voorbelasting vermenigvuldigen met een breuk. Deze breuk is gelijk aan de btw-belaste omzet van het hoofdhuis gedeeld door de totale omzet van het hoofdhuis exclusief btw. Deze methode geldt ook als de vaste inrichting het aftrekrecht verkrijgt dankzij een optie waarbij de in de staat verrichte handelingen btw-belast zijn.
Gebruik voor eigen handelingen en handelingen hoofdhuis
Ten tweede behandelt het Hof de situatie waarin de vaste inrichting zowel algemene kosten voor zichzelf als voor het hoofdhuis in een ander lidstaat maakt. Ook in dat geval moet de vaste inrichting de voorbelasting over deze kosten vermenigvuldigen met een breuk om de aftrekbare voorbelasting te berekenen. Maar nu bestaat de breuk uit de btw-belaste omzet van het hoofdhuis en de vaste inrichting gedeeld door de totale omzet van het hoofdhuis en de vaste inrichting. Overigens moet u in beide gevallen rekening houden met de aftrekbeperkingen van zowel de lidstaat van het hoofdhuis als de lidstaat van de vaste inrichting.
Wet: art. 15 Wet OB 1968
Regeling: art. 11 Uitv.besch. OB 1968
Meer informatie: Hof van Justitie van de EU 24 januari 2019, ECLI:EU:C:2019:58
Geef een reactie