Een vastgoedbeheerder die aanvankelijk een pro rata berekening naar omzetverhouding toepaste, mag door Duitsland verplicht worden te herzien met een pro rata bepaling naar oppervlakte.
Een vastgoedbeheerder had in een pand woningen en bedrijfsruimten en verhuurde daardoor een deel van het pand btw belast en een deel onbelast. Aanvankelijk berekende deze vastgoedbeheerder de vooraftrek die hij mocht toepassen aan de hand van verhouding tussen belaste en onbelaste omzet. In 2004 voerde Duitsland een wetswijzing door die deze berekeningsmethode nog alleen toestond voor gemengd gebruikte gebouwen als er geen andere pro-rata berekening kon worden toegepast. Berekening aan de hand van de oppervlakteverhoudingen kreeg de voorkeur. Omdat het bedrijf binnen vijf jaar een aantal ruimtes onbelast verhuurde, die het oorspronkelijk bedoelde belast te verhuren, moest het zijn toerekening herzien. In discussie bij het Europees Hof van Justitie was daardoor of dat volgens de nieuw voorgeschreven methode moest, of dat de oorspronkelijk gehanteerde methode nog toegepast mocht worden. Ook was de vraag of Duitsland wel een pro rata berekening op basis van oppervlakte dwingend mocht voorschrijven (vergelijk voor NL recent: Vloeroppervlakte irrelevant voor btw-aftrek algemene kosten). De Richtlijn benoemt met name andere methoden dan omzetverhouding die lidstaten mogen toestaan of verplichten, en geeft aan dat herziening plaatsvindt op de door de lidstaten vastgestelde wijze. Het Hof oordeelde daardoor dat de oppervlaktemethode voorgeschreven mocht worden mits deze nauwkeuriger was dan de toepassing van een verdeelsleutel volgens de omzet. Bovendien stonden richtlijn noch algemene beginselen dan in de weg aan het dwingend en zonder overgangsrecht voorschrijven van deze berekeningsmethode.
Wet: artikel 17 en 19 Zesde richtlijn.
Meer informatie: Hof van Justitie EU 9 juni 2016, C-332/14.
Geef een reactie