De AOW-leeftijd gaat in 2030 niet omhoog. Net als in 2028 en 2029 blijft de grens liggen op 67 jaar en drie maanden, meldt minister Van Hijum in een Kamerbrief over de vaststelling AOW-leeftijd 2030 en pensioenrichtleeftijd 2026.
De levensverwachting stijgt structureel nog steeds, zij het in een langzamer tempo. Op grond van artikel 7a, tweede lid, van de Algemene Ouderdomswet en de vastgestelde AOW-leeftijd voor 2029 wordt de AOW-leeftijd voor 2030 vastgesteld. Dit gebeurt aan de hand van de formule die in dit wetsartikel staat. Deze formule in de wet voorziet in een opwaartse koppeling bij stijging van de resterende levensverwachting. Na het toepassen van deze formule volgt dat de AOW-leeftijd en aanvangsleeftijd voor 2030 niet worden verhoogd. Deze blijven evenals 2029 vastgesteld op respectievelijk 67 jaar en drie maanden en 17 jaar en drie maanden. De volgens de wet voorgeschreven mededeling hiervan zal in de Staatscourant worden gepubliceerd. De pensioenrichtleeftijd is op een vergelijkbare wijze gekoppeld aan de levensverwachting. Op grond van artikel 18a, achtste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, zoals dat luidde op 30 juni 2023, de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen, en de prognose van de gemiddelde resterende levensverwachting op 65-jarige leeftijd in 2036 blijft de pensioenrichtleeftijd ook in 2026 68 jaar. Sinds de inwerkingtreding per 1 juli 2023 van de Wet toekomst pensioenen komt de fiscale pensioenrichtleeftijd als zodanig niet meer terug in het fiscale kader. De fiscale pensioenrichtleeftijd blijft nog wel van belang voor het overgangsrecht.
Bron: Kamerbrief over vaststelling AOW-leeftijd 2030 en pensioenrichtleeftijd 2026, nr. 2024-0000668565, Ministerie SZW, 8 november 2024
Geef een reactie