Met toepassing van de verhuisboedelvrijstelling is een auto zonder BPM-heffing over te brengen naar Nederland. Hierbij komt het begrip normale verblijfplaats aan de orde. Het Hof van Justitie van de EU heeft geoordeeld dat een persoon in dit verband maar één normale verblijfplaats kan hebben. De duur van verblijf in een derde land is daarbij van bijzonder belang.
Belastbaar feit BPM
Het registreren van een personenauto, een bestelauto of een motorrijwiel (in dit artikel ligt de focus op de personenauto) in het kentekenregister leidt in beginsel tot de heffing van BPM. Volgens deze hoofdregel is men niet alleen BPM verschuldigd bij de aankoop van een auto in Nederland, maar ook bij het importeren van een auto vanuit het buitenland naar Nederland.
Verhuisboedelvrijstelling
Onder voorwaarden is een BPM-vrijstelling toe te passen bij het inbrengen van een auto in Nederland: de zogeheten verhuisboedelvrijstelling. Een belangrijke voorwaarde voor het toepassen van deze vrijstelling is dat de auto moet zijn geregistreerd in het buitenland. Daarbij zijn er twee mogelijkheden:
- de auto is geregistreerd in een andere lidstaat van de EU;
- de auto is niet geregistreerd in een lidstaat van de EU, maar in een derde land.
Een belangrijk verschil tussen beide situaties is dat bij de invoer van een auto vanuit een derde land men de vrijstelling krijgt als men aangifte ten invoer doet bij de douane. Vindt de verhuizing binnen de EU plaats, dan moet men met het formulier ‘Vergunning vrijstelling bpm bij verhuizing binnen de EU’ invullen.
Voorwaarden verhuisboedelvrijstelling binnen EU
Bij een verhuizing van een EU-lidstaat naar Nederland zijn de volgende voorwaarden verbonden aan de toepassing van de verhuisboedelvrijstelling:
- er is sprake van een verhuizing vanuit de EU-lidstaat naar Nederland waarbij de verhuizer zijn auto meeneemt;
- de meegenomen auto hoort bij de inboedel van de verhuizer;
- de verhuizer gebruikt de auto die hij meeneemt voor hetzelfde doel waarvoor hij die auto in het buitenland gebruikte;
- de verhuizer had de auto zes maanden of langer maanden in bezit en gebruik in het land van waaruit hij naar Nederland verhuist; en
- de verhuizer had zijn normale verblijfplaats minstens twaalf maanden in het buitenland vóór zijn verhuizing naar Nederland.
Nadat de vrijstelling is verleend, geldt nog de aanvullende voorwaarde dat de verhuizer de auto niet binnen één jaar na de registratie mag verkopen, verhuren of uitlenen. Inwonende gezinsleden met een rijbewijs mogen de auto wel gebruiken.
Voorwaarden verhuisboedelvrijstelling vanuit derde land
Voor personen die vanuit een derde land naar Nederland verhuizen geldt onder voorwaarden een vrijstelling van belastingen bij invoer. Deze vrijstelling raakt ook de BPM. De voorwaarden zijn:
- de persoon verhuist van een land buiten de Europese Unie naar Nederland om daar of in een andere EU-lidstaat te gaan wonen;
- door de verhuizing gaat de normale verblijfplaats over naar de Europese Unie;
- de verhuizer woonde minimaal twaalf opeenvolgende maanden buiten de Europese Unie;
- de verhuizer had de goederen zes maanden of langer in bezit en in gebruik;
- de verhuizer heeft de goederen gebruikt en hij gaat ze ook weer gebruiken;
- de invoer vindt plaats binnen twaalf maanden nadat de verhuizer in Nederland of in een ander land van de Europese Unie is gaan wonen; en
- de verhuizer gaat de goederen niet uitlenen, verpanden, verhuren of overdragen binnen twaalf maanden na de datum waarop de goederen zijn ingevoerd.
Normale verblijfplaats
De voorwaarden van de verhuisboedelvrijstelling noemen het begrip normale verblijfplaats. De normale verblijfplaats is de plek van iemands persoonlijke en beroepsmatige bindingen. De normale verblijfplaats van een persoon kan zijn:
- zijn woonplaats;
- de woonplaats van zijn gezin;
- de plaats waar hij op een sportvereniging zit;
- de plaats waar hij deelneemt aan het sociale leven.
Maar één normale verblijfplaats
Uit een recente uitspraak van het Hof van Justitie van de EU blijkt dat een persoon in dit kader niet zowel in een EU-lidstaat als in een derdeland een normale verblijfplaats kan hebben. Stel nu dat iemand in een derdeland zowel persoonlijke als beroepsmatige bindingen heeft en persoonlijke bindingen heeft in een lidstaat van de EU. In dit geval moet men van het Hof bijzonder belang hechten aan de duur van het verblijf in het derde land bij het beantwoorden van de vraag of zijn normale verblijfplaats in dat derde land ligt.
Wet: artikelen 1, eerste en tweede lid en 14 Wet BPM 1992
Besluit: artikel 4 Uitv.besl. BPM 1992
Meer informatie: Hof van Justitie van de EU, 27 april 2016, C-528/14
Geef een reactie