Op de site van de Belastingdienst is eind 2019 de vernieuwde uitgave van vragen en antwoorden over lijfrenten verschenen. De Belastingdienst geeft haar zienswijze hoe lijfrenteproducten tot uitvoering moeten komen.
Verwar niet de begrippen ingaan en bedingen van een lijfrente met elkaar. Een lijfrente moet ingaan uiterlijk vijf jaar na het jaar waarin de tot de lijfrente gerechtigde de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt. Voor het daadwerkelijk bedingen van de uitkeringen en het doen ingaan van de uitkeringen heeft de houder van de lijfrentepolis de tijd tot en met uiterlijk 31 december van het daaropvolgende jaar. Bij overlijden van de gerechtigde tot de bancaire lijfrente, hebben de erfgenamen meer tijd. Dan moeten de erfgenamen namelijk uiterlijk op 31 december van het tweede kalenderjaar volgend op het jaar van overlijden van de gerechtigde een lijfrente hebben bedongen.
Gevolgen verhoging AOW-leeftijd voor einddatum overbruggingslijfrente
Tot 1 januari 2006 was het mogelijk om het lijfrentekapitaal te besteden aan een overbruggingslijfrente. Een dergelijke lijfrente was bedoeld als overbrugging, bijvoorbeeld voor de periode van een VUT-uitkering tot aan het moment van daadwerkelijke pensionering of het moment waarop gerechtigde tot de lijfrente de AOW-gerechtigde leeftijd bereikte. Op grond van overgangsrecht mag de gerechtigde het tot 1 januari 2006 opgebouwde lijfrentekapitaal blijven gebruiken voor een overbruggingslijfrente. De hoogte van de jaarlijkse uitkering is voor 2020 gemaximeerd op € 63.288.
Einde overbruggingslijfrente op 65-jarige leeftijd of AOW-gerechtigde leeftijd?
Volgens de destijds geldende wettekst eindigt de overbruggingslijfrente in het jaar waarin de gerechtigde 65 jaar wordt of waarin hij een pensioenuitkering ontvangt. 65 jaar was het jaar waarin men de AOW-gerechtigde leeftijd bereikte. Vanaf 2013 is de AOW-gerechtigde leeftijd niet langer de 65-jarige leeftijd. Welke leeftijd geldt nu op grond van het overgangsrecht als einddatum? 65 jaar of de AOW-gerechtigde leeftijd?
De Belastingdienst geeft in het antwoord op de vraag wanneer een overbruggingslijfrente moet eindigen aan dat er drie mogelijkheden zijn:
- bereiken 65-jarige leeftijd
- bereiken AOW-gerechtigde leeftijd of
- het moment waarop een gerechtigde een pensioen gaat genieten.
Splitsing rechten op oude polissen
In de praktijk hebben verzekeraars vanaf 1 januari 2006 verzekerde rechten gesplitst. Een premievrij recht opgebouwd tot 1 januari 2006 en een nieuw premiebetalend recht vanaf 1 januari 2006. Het is mogelijk om voor het tot 1 januari 2006 opgebouwde recht gebruik te kunnen blijven maken van het overgangsrecht. Wel is belangrijk dat zowel het premievrije recht als het premiebetalende recht afzonderlijk op de polis zijn beschreven. Ook is van belang dat de verzekeraar administratief en rekenkundig beide lijfrenten administreert.
Verschil verzekerde en lijfrentebeleggingsrecht bij tijdelijke oudedagslijfrente
De looptijd van een tijdelijke oudedagslijfrente kent een minimumperiode van vijf jaar tussen de eerste termijn en de laatste termijn. Voor tijdelijke oudedagslijfrenteverzekering moeten de termijnen een minimumlooptijd hebben van vijf jaar. Bij uitkeringen achteraf (postnumerando termijnen) kan een verzekeringsmaatschappij door deze formulering volstaan met het uitkeren van vijf termijnen, waarvan de eerste vervalt een jaar na ingangsdatum van de lijfrente. Is sprake van een lijfrentebeleggingsrecht dan geldt dat de financiële instelling minimaal zes jaaruitkeringen moet doen. De wettekst heeft het over de periode tussen de eerste termijn en de laatste termijn ten minste vijf jaar moet zijn. Hierbij is het uitgangspunt dat de financiële instelling de uitkeringen direct laat ingaan. Als die instelling de eerste uitkering ook pas een jaar na ingangsdatum uitkeert, dan kan de financiële instelling volstaan met nog vier keer een jaartermijn uitkeren met tussenpozen van een jaar.
Afkoop kleine lijfrenten
Als een lijfrenteproduct in 2020 minder dan € 4.475 waard is, kan de gerechtigde er ook voor kiezen om de lijfrente af te kopen. Hij is dan geen revisierente verschuldigd. Wel moet hij belasting betalen in box 1 over de uitkering.
Verschil fictieve en werkelijke afkoop
Hiervoor is aan de orde gekomen dat de termijn om een lijfrente in te laten gaan uiterlijk 31 december is van het jaar volgend op het jaar van de overeengekomen datum van in leven zijn.polis. Bij overlijden van de gerechtigde is dat 31 december van het tweede jaar volgend op het jaar van overlijden. Besluit de houder van de polis na die uiterste datum alsnog daadwerkelijk tot afkoop van een kleine lijfrente over te gaan, dan is hij wel revisierente verschuldigd. Besluit de houder van de lijfrente na de einddatum in de opbouwfase, maar voor het einde van de wettelijke termijn (31 december van het jaar volgend op de datum van in leven zijn die op de polis staat), dan is geen revisierente verschuldigd.
Samentelbepaling
Voor de toets van het maximumbedrag voor de afkoop kleine lijfrenten geldt dat de waarden van lijfrenten bij dezelfde verzekeraar of financiële instelling samengeteld moeten worden. Deze samentelbepaling geldt alleen voor lijfrenten waarvan nog geen uitkeringen zijn gaan lopen. De samentelregeling geldt niet voor lijfrenten bij dezelfde instelling waarvan al ten minste één uitkering is gedaan. Dit biedt wellicht mogelijkheden voor het optimaliseren van de lijfrente-uitkeringen.
Afkoop kleine lijfrente en saldoregeling
Als een deel van de afkoopwaarde onbelast blijft vanwege niet in aftrek gebrachte premies, heeft dat geen invloed op het maximum van € 4.475. Het maakt dus niet uit of de waarde volledig is ontstaan door aftrekbare premies of niet aftrekbare premies. Alleen bij een waarde van € 4.475 of lager kan het lijfrenteproduct zonder revisierente worden afgekocht.
Toerekening van het tegoed van een bancaire lijfrente na overlijden
Bij een lijfrenteverzekering gaan de uitkeringen na overlijden over op met name genoemde gerechtigden bij overlijden, die op de polis staan. Bij een bancaire lijfrente is dat niet het geval. Als een houder van een bancair lijfrenteproduct komt te overlijden en hij heeft geen testament, dan gelden de regels van het wettelijk erfrecht. Heeft de gerechtigde een partner en kinderen? Dan komt de bancaire lijfrente van rechtswege in haar geheel toe aan de partner.
Met testament meer mogelijkheden
Met het maken van een testament kan de houder van een bancaire lijfrente afwijken van het wettelijk erfrecht. Zo kan hij bepalen dat de bancaire lijfrente toekomt aan één specifieke erfgenaam. Is er een testament en een huwelijksgemeenschap? Dan moeten de erfgenamen voor het bepalen van de nalatenschap eerst de huwelijksgemeenschap afhandelen. Daarbij kunnen de erfgenamen de bancaire lijfrente volledig aan de langstlevende partner toebedelen. Dan valt de bancaire lijfrente niet meer in de nalatenschap van de overleden partner. Stel dat de erfgenamen de bancaire lijfrente voor 80% toebedelen aan de overgebleven partner, dan valt 20% van die bancaire lijfrente in de nalatenschap. Dit is geen verboden handeling en er is dan ook geen revisierente verschuldigd.
Vaste en gelijkmatige uitkeringen bij variabele rente
Een bancaire lijfrente kan tijdens de uitkeringsfase nog oprenten tegen een variabele rente. Hoe moet de financiële instelling dan omgaan met de voorwaarden van vast en gelijkmatig? Gelet op de aard van het product kan een bancair lijfrentekapitaal oprenten tegen een variabele rente. Die rente mag de financiële instelling dan voor de periode waarvoor deze geldt vastleggen en dan kan de financiële instelling een nieuwe annuïteit bepalen. Dit geldt niet als de bedragen van de termijnen van meet af aan zijn vastgesteld.
Meer weten?
Kom dan naar de Masterclass zes pijlers oudedagsvoorziening ondernemer. Mr. dr. Gerard Staats besteedt ook aandacht aan de derde pijler, privévoorzieningen en lijfrenten.
Meer informatie: Vragen en antwoorden over lijfrenten
Wet: art. 3.124 t/m 3.138 en art. 10a.1 en 10a.12 Wet IB 2001
Geef een reactie