Bij het vaststellen van de vestigingsplaats van een vennootschap maakt het niet uit of deze vennootschap deel uitmaakt van een fiscale eenheid of niet.
Als twee bv’s worden gevoegd in een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting, gaat de dochtermaatschappij fiscaal gezien op in de moedermaatschappij. De fiscus meende dat de moedermaatschappij daardoor is gevestigd in de staat waar de feitelijke leiding van de fiscale eenheid in totaal ligt. Deze regel zou zelfs gelden voor de toepassing van belastingverdragen. De Hoge Raad heeft dit standpunt verworpen. Voor de toepassing van een belastingverdrag moet men van iedere gevoegde vennootschap afzonderlijk de plaats van vestiging vaststellen. Alleen de plaats van de eigen feitelijke leiding is dus van belang.
Overigens is een fiscale eenheid tussen een Nederlandse bv en een buitenlandse vennootschap alleen mogelijk onder strenge voorwaarden. Eén zo’n voorwaarde is dat Nederland mag heffen over (een deel van) de winst van de buitenlandse vennootschap.
Wet: artikel 15 eerste, derde en vierde lid, Wet Vpb 1969 en artikel 3, derde lid Verdrag België-Nederland 2001
Meer informatie: Hoge Raad, 3 februari 2012, LJN: BT2199
Geef een reactie