De verhuur van een ‘kunstencentrum’ valt niet onder de btw-vrijgestelde verhuur van onroerend goed. Volgens de Hoge Raad gaat het om een dienst die is belast met btw.
De gemeente Hellevoetsluis had een ‘kunstencentrum’ laten bouwen. Dit bestond uit een grote en een kleine theaterzaal, kleedkamers, technische ruimtes, opslagruimtes, een foyer, kantoorruimtes en een café-restaurant. Na de ingebruikname stelde de gemeente de ruimtes tegen vergoeding beschikbaar aan organisaties en instellingen om er muziekuitvoeringen en toneelvoorstellingen te geven. De gemeente stelde daarbij theatertechnici en de licht- en geluidsinstallatie van de theaterzaal ter beschikking. Bovendien begeleidde zij het publiek en deed de schoonmaak. Volgens Hof Den Haag was de terbeschikkingstelling van het kunstencentrum voor de omzetbelasting een vrijgestelde verhuur van onroerend goed. De Hoge Raad was het hiermee niet eens.
Voorstelling geven
De Hoge Raad vond het hofoordeel onbegrijpelijk, mede door de korte duur van de ter beschikkingstelling van de theaterzaal. De hoogste rechter oordeelde dat deze dienst niet was aan te merken als de verhuur van een onroerende zaak. De dienst van de gemeente moest worden aangemerkt als een dienst van een eigen aard, die was gericht op het voor een muziek- of toneelgezelschap scheppen van een omgeving die het mogelijk maakte zijn voorstelling te geven. Deze dienst was niet vrijgesteld van omzetbelasting.
Wet: artikel 11, lid 1, aanhef en letter b, Wet OB
Meer informatie: Hoge Raad, 7 december 2012, LJN: BU8847
Geef een reactie