Volgens A-G IJzerman kan uitsluitend bij een bedrijf dat een rechtstreekse relatie had met degenen die in appartementen verbleven, toeristenbelasting worden geheven.
Een bedrijf verhuurde tegen een vaste huurprijs per jaar appartementen aan bedrijven en verzorgde daarbij enkele bijkomende diensten als schoonmaak en receptie. De desbetreffende bedrijven bepaalden vervolgens zelf wanneer ze deze appartementen voor kortere periodes ter beschikking stelden aan hun expats. Extra diensten zoals telefoon, stomerij, wasserij en dergelijke, waren niet opgenomen in de huurprijs. A-G IJzerman vergeleek de situatie van het bedrijf met internet-bemiddelingsbureaus die bij particulieren woonruimte aanbieden en vroeg zich af wie in dergelijke situaties degene is 'die gelegenheid biedt tot verblijf’ in de zin van de gemeentelijke verordening. Dat is volgens de A-G degene die krachtens eigen bevoegdheid, als eigenaar van één of meer onroerende zaken, als huurder of anderszins:
- met de verblijfhouder een (mede) op het verblijf gerichte overeenkomst sluit;
- feitelijk verblijf verschaft; en
- gerechtigd is tot de vergoeding die door of namens de verblijfhouder voor zijn verblijf moet worden betaald.
In dit geval waren dat de hurende bedrijven en niet het verhuurbedrijf. In tegenstelling tot Hof Amsterdam vindt de A-G het daarom onterecht dat de gemeente toeristenbelasting wil heffen bij het verhuurbedrijf.
Hoge Raad oordeelt anders dan A-G
De Hoge Raad bleek het niet eens met de A/G. In een arrest van 17 juni 2016 oordeelde de Hoge Raad dat in geval van ‘short stay’ door expats het belastbare feit zich voordoet, tenzij die expats zich zouden inschrijven als ingezetenen. Daarvan was echter kennelijk geen sprake. In de Gemeentewet noch de Verordening was bovendien vereist voor het zich voordoen van het belastbare feit dat de vergoeding voor het houden van verblijf wordt betaald door degene die het (belastbare) verblijf houdt. Het verhuurbedrijf moest de toeristenbelasting gewoon betalen.
Hoge Raad 17 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1201
Wet: artikel 224 van de Gemeentewet (tekst tot 6 januari 2014)
Meer informatie: Parket bij de Hoge Raad 22 maart 2016 (gepubliceerd 1 april 2016), ECLI:NL:PHR:2016:165
Geef een reactie