Een stichting die hofjeswoningen verhuurt maakte volgens rechtbank Gelderland aannemelijk dat de verhuurdersheffing voor haar een individuele en buitensporige last is.
De beheerstichting van een hofje verhuurt in het totaal 24 woningen. Het hofje is gesticht in de tweede helft van de 19e eeuw. De stichting heeft nog steeds als doel het verstrekken van woonruimte tegen een zo gering mogelijke vergoeding aan de meest behoeftige groepen in de samenleving. De stichting wees er in beroep tegen de verhuurderheffing van 2014 en 2015 dan ook op dat zij al vanwege die doelstelling afwijkt van andere verhuurders. Daarnaast stelde de stichting dat verkoop van panden niet plaatsvindt en niet goed kan plaatsvinden en dat de WOZ-waarde van de panden relatief hoog is vanwege de aard en ligging van de panden. Dit alles maakte dat de stichting direct na het invoeren van de verhuurdersheffing verlies maakte en voor 2015 het resultaat nihil was. De stichting maakte aannemelijk dat zij haar kosten al naar vermogen beperkte. Naar het oordeel van rechtbank Gelderland zou de stichting de huren ten minste 10 tot 15 % (hebben) moeten verhogen om de effecten van de verhuurdersheffing te compenseren en was dat inderdaad teveel gevraagd. De rechtbank verklaarde het beroep van de stichting dan ook gegrond.
Wet: Wet maatregelen woningmarkt 2014 II, artikel 1 Eerste Protocol EVRM; artikel 26 IVBPR
Meer informatie: Rechtbank Gelderland 27 september 2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:5131
Geef een reactie