Stel dat de fiscus bij een btw-ondernemer een fiscaal onderzoek doet naar de juistheid van facturen. Tijdens dit onderzoek verklaart een leverancier van de onderzochte ondernemer dat een omstreden factuur niet van hem is. Dit kan een aanwijzing zijn dat de factuur is vervalst, zodat de inspecteur de btw op die factuur mag naheffen.
Een bv die handelde in wintersportartikelen kreeg een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd. Tijdens een onderzoek van de FIOD had namelijk de dga van de bv bekend 96 facturen te hebben vervalst om zijn bedrijf in leven te houden. De fiscus meent dat de dga nog een valse factuur heeft opgesteld, maar de strafrechter is daar niet zeker van. Toch wil de Belastingdienst ook de btw op die ene factuur naheffen. De bv houdt echter vol dat de factuur juist is en gaat in beroep bij Hof Arnhem-Leeuwarden.
Aanwijzingen valsheid factuur
Het hof maakt ten eerste duidelijk dat het als belastingrechter niet gebonden is aan het oordeel van de strafrechter. Het hof hecht waarde aan een verklaring van een leverancier van de bv. Volgens de bv is de omstreden factuur afkomstig van deze leverancier, maar de leverancier ontkent dat. Sterker nog, ook de leverancier meent dat de factuur vervalst is. Zo is de inkoopprijs die op de factuur staat bijna net zo hoog als de winkelprijs van de goederen die de factuur meldt. Bovendien gaat het om aantallen die de leverancier nooit aan de bv in een enkele verzending leverde. Daarnaast vertoont de factuur afwijkingen van de normale facturen van de leverancier. Daardoor vindt het hof dat de factuur inderdaad vervalst is. De fiscus mag daarom naheffen.
Wet: art. 15, eerste lid, onderdeel a Wet OB 1968 en art. 20 AWR
Geef een reactie