De verkrijging van de aandelen in een onroerendezaaklichaam door een dochter van haar vader is volgens Hof Amsterdam vrijgesteld van overdrachtsbelasting op grond van wetsgeschiedenis, de strekking van de doorkijkarresten en de structuur van de Wet op belastingen van rechtsverkeer.
In 2013 schonk een vader alle aandelen in een onroerendezaaklichaam (OZL) aan zijn dochter. Deze dochter werkte sinds 2010 bij het OZL en ondersteunde haar vader bij zijn werkzaamheden. De exploitatie van de onroerende zaken kwalificeerde als materiële onderneming. Voor de overdrachtsbelasting deed de dochter een beroep op de vrijstelling overdrachtsbelasting vanwege de schenking van onroerende zaken van ouders aan kinderen. De inspecteur was echter van mening dat de vrijstelling niet van toepassing was en legde een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting op. In geschil bij Hof Amsterdam is of de aanslag overdrachtsbelasting terecht is opgelegd. Rechtbank Noord Holland oordeelde eerder al dat de verkrijging van de aandelen in het OZL door de dochter was vrijgesteld, zie ‘Verkrijging aandelen in vastgoed-B.V. vrijgesteld dankzij 'doorkijk-arresten'’. Hof Amsterdam bevestigt de oordelen van Rechtbank Noord Holland. De verkrijging van de aandelen in het OZL is weliswaar naar de letter van de wet niet vrijgesteld, maar gelet op de omstandigheden van het geval, de strekking van de doorkijkarresten en de structuur van de Wet op belastingen van rechtsverkeer, moet de verkrijging van de aandelen in het OZL vrijgesteld zijn van overdrachtsbelasting. Met de gelijkstelling van aandelen in een OZL met de onroerende zaken is niet beoogd een belastingheffing in het leven te roepen omdat de verkrijging niet de onroerende zaken zelf betreft, maar de aandelen die de onroerende zaken vertegenwoordigen. Niet van belang is volgens Hof Amsterdam dat in de Wet andere vrijstellingsbepalingen staan die tot hetzelfde resultaat hadden kunnen leiden.
Belangrijke uitspraak voor de praktijk
Deze nog niet gepubliceerde uitspraak is onder de aandacht van onze redactie gebracht door Ivo van der Zee (Van der Zee Belastingadviespraktijk) en mw. Simone Schrijvers (NBC Lemaire). Ivo van der Zee heeft deze casus mogen bepleiten voor Hof Amsterdam op 1 mei 2018. Naar verwachting zal de Belastingdienst/staatssecretaris van Financiën cassatie instellen tegen deze uitspraak. De enige nog openstaande rechtsvraag is of artikel 15, lid 1, onderdeel b WBR ook geldt voor de overdracht van ouder op kind via schenking van 100% van de aandelen in een vastgoed-B.V., die bovendien als een materiële onderneming kwalificeert.
Meer weten?
Prof. dr. Tom Berkhout verzorgt maandag 11 juni 2018 een stoomcursus Vastgoedrekenen en -financieren. > Meer informatie en aanmelden.
Wet: art. 4 (lid 1 onderdeel a) en 15 (lid 1, onderdeel b) WBR
Meer informatie: Gerechtshof Amsterdam 1 mei 2018 (gepubliceerd op 23 mei 2018), ECLI:NL:GHAMS:2018:1611
Geef een reactie