De terbeschikkingstelling van parkeerplaatsen vormt voor de omzetbelasting een zelfstandige prestatie. Is sprake van een meerdaags evenement? Dan kan het bieden van parkeerplaatsen onder voorwaarden onder het lage tarief vallen.
Een fiscale eenheid (FE) voor de omzetbelasting organiseert muziekevenementen, waaronder twee meerdaagse festivals. Bij deze twee festivals biedt de FE ook kampeergelegenheid aan. Bij de prijs van een festivalticket is een plek op de tentencamping inbegrepen. Ook zijn bij de festivals tijdelijke parkeerterreinen ingericht. Bezoekers die met de auto komen, moeten apart betalen voor een parkeerplaats op deze tijdelijke parkeerterreinen. Bepaalde tickets geven recht op zowel bezoek aan het festival als parkeren. Toch vormt volgens de Belastingdienst het parkeren een afzonderlijke dienst voor de btw. Hof Den Haag is het op dit punt eens met de fiscus. Het hof verwijst daarvoor naar een eerder arrest van de Hoge Raad. Zie NTFR 201/1549 en ‘Parkeren staat voor btw toch los van attractiepark’ voor meer informatie over dit arrest.
Concurreren met campingexploitanten
Vervolgens beroept de FE zich op een goedkeurend besluit van de staatssecretaris van Financiën. Volgens dat besluit mogen exploitanten van kamp-, hotel-, pension- en vakantiebestedingsbedrijven het verlaagde tarief toepassen op het geven van gelegenheid tot het plaatsen van een auto aan kampeerders en personen die voor een korte periode verblijf houden. De inspecteur stelt echter dat de FE naar spraakgebruik geen kamp- en vakantiebestedingsbedrijf is. Daarom zou de situatie van de FE feitelijk niet gelijk zijn aan de situaties zoals beschreven in het besluit. Maar het hof gaat hierin niet mee. Het hof stelt vast dat de FE concurreert met andere aanbieders van kampeergelegenheid. Daarmee is zij te vergelijken met deze aanbieders. Bovendien is het runnen van de campings een wezenlijk en onmisbaar deel van het organiseren van de twee festivals.
Gebruik van auto om festival te bereiken
Verder stelt de Belastingdienst dat het besluit is bedoeld voor het gebruik van auto’s als trek- of vervoermiddel van (kampeer)spullen. Maar het hof haalt het belang van dit onderscheid niet uit het besluit. Zou de redenering van de inspecteur juist zijn, dan zou ook onbegrijpelijk zijn dat het verlaagde btw-tarief mag gelden voor parkeren bij een hotel. De FE mag daarom een beroep doen op het besluit om het verlaagde btw-tarief toe te passen.
Wet: art. 9, tweede lid, onderdeel b en Tabel I, onderdeel b sub 10 Wet OB 1968
Besluit: Post B 10 besluit nr. 2022-6334
Geef een reactie