De Hoge Raad oordeelt dat de wetgever de terugwerkende kracht van de verlaging van het overdrachtsbelastingtarief mocht beperken tot 15 juni 2011. Toetsing aan het gelijkheidsbeginsel is volgens de Hoge Raad niet mogelijk.
Op 17 juni 2011 deed minister-president Rutte uitlatingen over verlaging van het tarief van de overdrachtsbelasting van 6% naar 2%. Uiteindelijk werd de verlaging in de wet vastgelegd, met terugwerkende kracht tot 15 juni 2011. Een man die vlak voor de tariefsverlaging een woning verkreeg wilde ook aanspraak maken op het lage tarief en stelde dat sprake was van verboden discriminatie. De wetgever liet immers de verlaging van het tarief niet terugwerken tot 17 juni 2011, de dag waarop minister-president Rutte de uitlatingen deed, maar tot 15 juni 2011. De keuze voor dat verschil van enkele dagen was nergens toegelicht, maar bracht volgens de rechter nog niet mee dat sprake was van discriminatie. In dit geval was de wetgever gebleven binnen de ruime beoordelingsmarge die hem op dit gebied toekwam, door het overgangstijdstip te bepalen op de helft van de maand. Het verbod van discriminatie gaat niet zo ver dat de wetgever gehouden zou zijn nog verdere terugwerkende kracht te verlenen. Verder oordeelde de Hoge Raad dat toetsing aan het gelijkheidsbeginsel als ongeschreven rechtsbeginsel niet mogelijk is, aangezien de rechter niet bevoegd is wetgeving in formele zin te toetsen aan algemene rechtsbeginselen.
Wet: artikel 14 Wet BRV
Meer informatie: Hoge Raad, 14 juni 2013, LJN: BZ7857 en BZ7863
Geef een reactie