Wanneer een leverancier aan een afnemer een factuur heeft uitgereikt met de vermelding “btw verlegd” en daarover een geschil ontstaat met de belastinginspecteur, ligt de bewijslast voor het al dan niet terecht toepassen van de verleggingsregeling bij de leverancier. Volgens de rechtbank slaagt de aannemer als leverancier in deze zaak er niet in het bewijs te leveren.
Een hoofdaannemer was in de gemeente Strijen betrokken bij de bouw van een school. Voor deze bouwwerkzaamheden had de aannemer aan de gemeente Strijen facturen uitgereikt met daarop de vermelding “btw verlegd”. De inspecteur vond dat de verleggingsregeling ten onrechte was toegepast en legde een naheffingsaanslag omzetbelasting op.
De rechtbank was van mening dat de aannemer moest bewijzen of de verleggingsregeling al dan niet terecht was toegepast. De aannemer stelde zich op het standpunt dat de verleggingsregeling terecht was toegepast omdat de gemeente optrad als eigenbouwer. De gemeente was volgens de aannemer bij de bouw van de school niet opgetreden als overheid maar als ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968. Dit blijkt volgens de aannemer uit het feit dat de gemeente bij de bouw de algehele leiding had. Volgens de rechtbank had de aannemer niet aannemelijk gemaakt dat de algehele leiding bij de gemeente berustte, waardoor de verleggingsregeling ten onrechte was toegepast.
Wet: artikel 12 Wet op de omzetbelasting 1968
Meer informatie: Rechtbank Den Haag, 16 maart 2016 (gepubliceerd op 3 mei 2016), ECLI:NL:RBDHA:2016:3564
Geef een reactie