Uit een uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden blijkt dat een zakelijke vordering op een medeparticipant in een maatschap naderhand gedeeltelijk het karakter van een onzakelijke vordering kan krijgen. Ten aanzien van dit onzakelijke deel kan men geen afwaarderingsverlies in aanmerking nemen.
In de zaak voor het hof waren een man, zijn vrouw en zijn zoon een maatschap aangegaan waarin zij een potplantenkwekerij uitoefenden. De zoon nam jaarlijks gelden op bij de maatschap om zijn kosten van levensonderhoud te betalen. Deze opnames overschreden zijn winstaandeel, zodat zijn ouders een vordering op hem verkregen. In 2007 scholden de ouders hun zoon een groot deel van zijn schuld kwijt en waardeerden ze de resterende vordering af tot de helft. De inspecteur vond dat het hier ging om een onzakelijke lening. De Rechtbank Gelderland oordeelde dat de leer van de onzakelijke lening hier geen werking had (zie: ‘Geen onzakelijke lening binnen personenvennootschap’). In hoger beroep dacht het hof daar echter anders over. Het hof constateerde dat de lening aanvankelijk wel zakelijk was, maar dat het echtpaar met het laten oplopen van de schuld van hun zoon een onzakelijk debiteurenrisico hadden gelopen. De afwaardering tot het vorderbare bedrag van de schuld was daarom niet aftrekbaar.
Meer informatie: Hof Arnhem-Leeuwarden, 14 juli 2015 (gepubliceerd 31 juli 2015), ECLI:NL:GHARL:2015:5229
Geef een reactie