In alle gevallen waarin een belastingplichtige een verlies lijdt op een lening in zijn hoedanigheid van aandeelhouder, is dit verlies niet aftrekbaar. Dat de verstrekking van de lening het doel van de bv dient en daarmee in het zakelijk belang is van de aandeelhouder, maakt dit niet anders.
Een man die 50% van de aandelen hield in een bv stelde dat de afwaardering van een vordering op de bv, ondanks de onzakelijkheid van de lening, in mindering kon komen op het belastbare inkomen uit werk en woning. Toen de bv failliet ging, nam de aandeelhouder het verlies op de vordering op de bv in aanmerking als een negatief resultaat uit overige werkzaamheden. Volgens hem is dit mogelijk zolang er geen sprake is van een onttrekking aan het werkzaamheidsvermogen of anders gezegd: als er een uitgave is die niet het doel van de terbeschikkingstelling dient. De aandeelhouder voerde aan dat hij de lening had verstrekt om de onderneming van bv te financieren en daarmee diende hij het economische belang dat hij had als (indirect) aandeelhouder van de bv. Er was volgens hem daarom geen sprake van een onttrekking.
Afwaardering niet mogelijk
De rechtbank vond dat de inspecteur de afwaardering terecht had geweigerd. De inspecteur had namelijk aannemelijk gemaakt dat de aandeelhouder bij het verstrekken van de geldlening aan de bv een debiteurenrisico had gelopen dat een onafhankelijke derde, ook niet als een hogere rente bedongen zou zijn, niet zou hebben genomen. Zo waren er geen zekerheden verschaft, er waren evenmin afspraken gemaakt over aflossing en externe partijen waren niet bereid om een lening aan de bv ter verstrekken. Bovendien verkeerde de onderneming die de bv exploiteerde op het moment van overname door de bv al in financiële problemen. Tot slot wees de rechter de aandeelhouder erop dat verliezen die een geldverstrekker lijdt in zijn hoedanigheid van aandeelhouder niet in mindering kunnen komen op het inkomen in box 1. Het beroep van de man faalde dus.
Wet: artikel 3.92 van de Wet inkomstenbelasting 2001
Meer informatie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 12 mei 2015 (gepubliceerd op 3 juni 2015), ECLI:NL:RBZWB:2015:3312
Geef een reactie