Het voeren van enkele gesprekken op kantoor van een adviseur was niet alleen voldoende aanwijzing om informatiebeschikkingen te mogen geven. Om een goed oordeel te kunnen vormen over die belastingplicht mocht de inspecteur ook alvast meer inhoudelijke vragen stellen, aldus Hof Arnhem-Leeuwarden.
In deze zaak ging het om een naar het recht van Curaçao opgerichte nv, waarvan meer dan driekwart van de aandelen in handen waren van een Belg en de rest van de aandelen werd gehouden door diens kinderen. De Hoge Raad had bij de verwijzing aangegeven dat de fiscus een informatiebeschikking kan afgeven als hij in redelijkheid het vermoeden heeft dat sprake is van belastingplicht in Nederland. Het voeren van enkele besprekingen in Nederland die primair zijn gericht op het opzetten van een nieuwe structuur, kon volgens de Hoge Raad het vragen van inlichtingen rechtvaardigen. Uitgaande daarvan oordeelde Hof Arnhem-Leeuwarden voor het jaar 2006 dat de, ook al door de Hoge Raad genoemde, e-mails uit 2006 in dat jaar voldoende aanwijzing vormen voor een redelijk vermoeden dat sprake was van belastingplicht in Nederland. De adviseur, met zijn kantoor in Nederland, leek namelijk een meer bepalende rol te spelen bij beslissingen van de nv dan de statutair bestuurder in Curaçao. Uit verdere informatie was op te maken dat de adviseur ook in eerdere en latere jaren mogelijk een vergelijkbaar bepalende rol had. Aangezien de beoordeling of sprake is van vestiging in Nederland sterk feitelijk is, mocht de inspecteur daarbij in zijn vragenbrieven ook de vragen stellen waarop het antwoord pas relevant zou zijn als er daadwerkelijk sprake was van belastingplicht in Nederland.
Wet: artikelen 47 en 52a AWR.
Meer informatie: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 8 november 2016 (gepubliceerd 18 november 2016), ECLI:NL:GHARL:2016:8881
Geef een reactie