Als een naar Nederlands recht opgericht bv voor de toepassing van de Wet op de dividendbelasting inwoner is van zowel Nederland als Curaçao, wordt deze geacht inwoner te zijn van het land waar de werkelijke leiding is gevestigd. Heeft de verplaatsing echter plaatsgevonden om de heffing van dividendbelasting te voorkomen, dan moet de bv toch dividendbelasting afdragen in Nederland.
De werkelijke leiding van een bv was, gelet op de feiten en omstandigheden, gevestigd op Curaçao. Maar het motief van de verplaatsing was niet duidelijk. De aandelen in de desbetreffende bv werden gehouden door een stichting, waarvan de certificaten in handen waren van de directeur van de bv. Daarnaast had de bv een 100%-deelneming waarin de in eigen beheer opgebouwde pensioenaanspraken van de directeur waren ondergebracht. Per 1 juli 2008 emigreerde de directeur naar Aruba en op diezelfde dag verplaatste de bv haar zetel naar Curaçao. Een trustkantoor werd toen benoemd als bestuurder van de bv. Op 3 juli 2008 richtte de bv een naar Antilliaans recht bv op en verzocht de inspecteur op Curaçao om deze Antilliaanse bv aan te merken als een vrijgestelde bv. Een paar maanden later keerde de Nederlandse bv een dividend uit van € 1.000. Daarop hield zij € 150 in en droeg deze af aan de Nederlandse fiscus. De bv stelde dat deze inhouding niet terecht was omdat artikel 34, lid 2 van de BRK van toepassing was. Het hof was van oordeel dat de werkelijke leiding naar Curaçao was verplaatst om de heffing van dividendbelasting onmogelijk te maken. Het hof was niet ervan overtuigd dat andere fiscale en persoonlijke redenen een rol hadden gespeeld bij de zetelverplaatsing. De bv had daarom terecht dividendbelasting ingehouden op het uitgekeerde dividend. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie van de bv zonder nadere motivering ongegrond.
Meer informatie: Hoge Raad, 1 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1183
Geef een reactie