Bij het algemene uitstel van betaling met vier maanden voor aanslagen in 2016 kunnen belastingschuldigen een beroep doen op het vertrouwensbeginsel voor de berekening van de invorderingsrente bij te late betaling vanwege de brieven die de Belastingdienst hen over het uitstel heeft gestuurd.
De Belastingdienst had met dagtekening 12 februari 2016 aan een aantal personen aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen of premie zorgverzekeringswet 2014 (hierna: de aanslagen) opgelegd. Daarop stond een uiterste betaaldatum. Met eveneens dagtekening 12 februari 2016 had de Belastingdienst brieven verzonden over generiek uitstel van betaling met vier maanden voor die aanslagen. In geschil was de periode waarover invorderingsrente verschuldigd was. Twee weken na de uiterste betaaldatum vermeld op de aanslagen of na het generieke verleende uitstel.
Gunstigere bepaling invorderingsrente door vertrouwensbeginsel
Rechtbank Noord-Nederland oordeelde dat niet in geschil was dat de Belastingdienst overeenkomstig de wet had gehandeld en de invorderingsrente terecht had berekend vanaf 25 maart 2016. De belastingschuldigen deden echter een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel. Daarvoor was van belang wat een belastingschuldige redelijkerwijs mocht opmaken uit de uitlating die de Belastingdienst had gedaan tegen hem. In de voornoemde brieven stond een automatisch uitstel van betaling met vier maanden. In de brieven stond verder een algemene opmerking dat invorderingsrente verschuldigd werd bij betaling na de uiterste betaaldatum en stonden verwijzingen naar hyperlinks die niet bestonden.
De rechtbank vond het verder relevant dat er geen verwijzing was naar de vindplaats van de wettelijke bepaling van de invorderingsrente of de brief van de staatssecretaris van Financiën waarin de regeling van het generieke uitstel was aangekondigd. De rechtbank vond het logisch dat niet alleen vier maanden uitstel van betaling was verleend, maar dat belastingschuldigen ook geen invorderingsrente over die periode verschuldigd waren. Bovendien was een berekening van de invorderingsrente na de datum van het verkregen generieke uitstel van betaling niet zo duidelijk in strijd met een juiste wetstoepassing dat de belastingschuldigen redelijkerwijs de onjuistheid daarvan hadden kunnen en moeten beseffen. De rechtbank verklaarde de beroepen gegrond en verminderde de in rekening gebrachte invorderingsrente.
Wet: Artikel 28 IW 1990
Overige informatie: Regeling van de Staatssecretaris van Financiën van 30 december 2014, Stcrt. 2014, 36880 (artikel XXI)
Meer informatie: Bron: Rechtbank Noord-Nederland 27 juli 2017 (gepubliceerd op 3 oktober 2017), ECLI:NL:RBNNE:2017:2975
Geef een reactie