Het verzamelbesluit Toeslagen is geactualiseerd ten aanzien van het kindgebonden budget. Aan het besluit is een nieuw onderdeel 5.1 toegevoegd waarmee terugwerkende kracht aan eerdere uitspraken van de ABRvS wordt verleend met betrekking tot de eerdere wijziging van de Wkb betreffende de uitzondering op het koppelingsbeginsel.
In onderdeel 5.1 is aanvullend beleid opgenomen met betrekking tot het kindgebonden budget. Het koppelingsbeginsel heeft tot doel te voorkomen dat illegale vreemdelingen door ontvangst van uitkeringen en verstrekkingen in staat worden gesteld hun wederrechtelijke verblijf in Nederland voort te zetten of dat de schijn van rechtmatig verblijf ontstaat. Per 1 januari 2022 is er voor het kindgebonden budget een uitzondering gemaakt op het koppelingsbeginsel, waardoor rechtmatig verblijf van de toeslagpartner niet langer vereist is. Artikel 1, lid 5, Wkb bepaalt sindsdien dat in afwijking van artikel 9, lid 2, Awir er wél aanspraak bestaat op kindgebonden budget voor een kind dat rechtmatig verblijft in Nederland. Met deze aanpassing heeft de rechtmatig verblijvende ouder hetzelfde recht op een tegemoetkoming in de kosten van de rechtmatig verblijvende kinderen als gezinnen met twee rechtmatig verblijvende ouders. Hiermee is een door de wetgever onvoorzien en onbedoeld gevolg van het koppelingsbeginsel in de aanspraak op kindgebonden budget met ingang van 1 januari 2022 weggenomen.
Goedkeuring
Goedgekeurd wordt dat in afwijking van artikel 5a, lid 1, onderdeel b, van de Uitvoeringsregeling Awir dat de Dienst Toeslagen een op 15 november 2023 onherroepelijk vastgestelde tegemoetkoming in het voordeel kan herzien voor zover die herziening van het kindgebonden budget voortvloeit uit toepassing van de hierboven genoemde uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 november 2023. Dit betekent dat Dienst Toeslagen op verzoek van een belanghebbende met terugwerkende kracht toepassing kan verlenen aan artikel 1, lid 5, Wkb, als afwijking van artikel 9, lid 2, Awir, zodat aanspraak bestaat op kindgebonden budget voor zover het kind rechtmatig in Nederland verblijft.
Berekeningsjaren 2018 en 2019
Op grond van artikel 5a UR Awir kan een tegemoetkoming in het voordeel worden herzien, tenzij vijf jaren zijn verstreken na de laatste dag van het berekeningsjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft en de belanghebbende niet binnen een jaar na de dagtekening van de beschikking tot toekenning om herziening heeft verzocht. Dit betekent dat een tegemoetkoming over het berekeningsjaar 2018 in beginsel niet meer kan worden herzien en over 2019 nog slechts tot 1 januari 2025. Aangezien dit goedkeurend beleid is gebaseerd op het oordeel van de Raad van State van 15 november 2023, is het wenselijk dat ook voor de berekeningsjaren 2018 dit beleid van toepassing is, omdat op het moment van de uitspraak het nog mogelijk was de tegemoetkoming voor deze jaren te herzien. Daarnaast zou de mogelijkheid om voor berekeningsjaar 2019 te vragen om toepassing van dit beleid op korter termijn vervallen, namelijk per 1 januari 2025. Dit acht de staatssecretaris onwenselijk. Aanvullend keurt de staatssecretaris daarom goed dat -in afwijking van artikel 5a, lid 1, onderdeel a, UR Awir- een verzoek om herziening over de berekeningsjaren 2018 en 2019 nog kan ingediend tot 1 jaar na inwerkingtreding van dit onderdeel.
Het besluit is een actualisering van het besluit van 16 juli 2024, nr. 2024-375539 (Stcrt. 2024, 23154). Het besluit is op 5 november 2024 in werking getreden, met dien verstande dat onderdeel 2.1 terugwerkt tot en met 23 oktober 2019 en onderdeel 4.2 terugwerkt tot en met 24 juli 2019.
Bron: Ministerie van Financien, 17 oktober 2024, nr. 2024-492904, Stcrt. 2024, 34466, ABRvS 15 november 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:4215)
Geef een reactie