De aanname dat echtgenoten van elkaar behoren te weten dat zij geld op een bankrekening hebben staan, is onvoldoende om opzet of grove schuld toe te rekenen, zo oordeelde de Rechtbank Haarlem.
In de zaak had een man sinds 1981 een bankrekening bij een Duitse bank. In 2004 haalde de man meer dan €260.000 van de bankrekening af, alvorens deze op te heffen. Aangezien hij dit bedrag nooit bij zijn aangiften inkomstenbelasting had opgegeven, legde de inspecteur hem over de jaren 1997 tot en met 2005 navorderingsaanslagen met bijbehorende vergrijpboeten op. De man overleed in 2011, waarop de boeteaanslagen ambtshalve werden vernietigd. Zijn echtgenote werd vervolgens de helft van de rendementstoeslag van de bankrekening toegerekend. Zij kreeg hierover navorderingsaanslagen en vergrijpboeten opgelegd. De vrouw stelde echter dat zij niets wist van het bestaan van de bankrekening met bijbehorende tegoeden en ging in beroep. Rechtbank Haarlem oordeelde dat de schuld van de echtgenoot niet betekende dat de vrouw opzet of grove schuld aangerekend kon worden. De aanname dat de vrouw van de rekening op de hoogte had moeten zijn, ging volgens de rechtbank niet op. Zeker omdat de bankrekening alleen op naam van haar echtgenoot had gestaan. Het was anders geweest als er na de opheffing van de rekening buitensporige uitgaven zouden zijn gedaan die argwaan hadden moeten wekken. Aangezien er niet van dergelijke uitgaven zijn gedaan, kon de vrouw geen opzet of grove schuld worden verweten. Rechtbank Haarlem verklaarde de beroepen van de vrouw dan ook gegrond en vernietigde de boetes.
Meer informatie: Rechtbank Haarlem, 13 juni 2012 (gepubliceerd 18 juni 2012), LJN: BW8605
Geef een reactie