Als de ‘uiteindelijk gerechtigden’ door het tussenplaatsen van een lichaam minder dividend- of inkomstenbelasting betalen, wordt dit in beginsel gecorrigeerd. In dit geval is echter misbruik niet aannemelijk.
Een naar buitenlands recht opgerichte moedermaatschappij is in handen van, en wordt bestuurd door, twee mannen die via 23 deelnemingen actief zijn in verschillende branches. Tot de fiscale eenheid behoort onder meer een dochter (A) die in een land buiten de EU is gevestigd (derdeland). De moeder richt eind maart 2013 een Nederlandse bv (B) op en stelt € 10 mln kapitaal beschikbaar tegen 1% rente. B koopt op 1 juli 2013 met van de moeder geleend geld vrijwel alle aandelen A van een door de twee mannen (indirect) gehouden deelneming. De twee mannen behoren tot het bestuur van A en ontvangen hiervoor een vergoeding. A begint in 2013 al met het uitkeren van dividend aan de moeder, en keert tot en met 2017 ruim € 42,6 mln uit aan de moeder. De inspecteur belast het dividend omdat dit uiteindelijk bij de twee mannen terechtkomt als uiteindelijk gerechtigden (UBO’s).
Geen kunstmatige constructie
Rechtbank Den Haag oordeelt dat de anti-misbruikbepaling voor het ontgaan van dividend- of inkomstenbelasting niet van toepassing is, waardoor het dividend onbelast is. De twee UBO’s zijn via de moeder minder belasting verschuldigd dan wanneer B het dividend direct aan hen zou uitkeren. Er is dus voldaan aan de zogenoemde subjectieve toets. De moeder kan echter aannemelijk maken dat B niet hoofdzakelijk is tussengeplaatst om heffing bij de twee UBO’s te ontgaan. De groep van de twee UBO’s was voor het invoegen van B namelijk helemaal géén Nederlandse inkomsten- of dividendbelasting verschuldigd. Er zijn ook zakelijke overwegingen voor de herstructurering van de groep. Het maakt niet uit dat een herstructurering ook zonder de nu ontstane belastingbesparing mogelijk was.
Wet: art. 17 Wet Vpb 1969
Geef een reactie