Volgens de Hoge Raad leidt de etikettering van het huurrecht als ondernemingsvermogen ertoe dat de huisvestingskosten volledig ten laste van de winst kunnen worden gebracht. Hiertegenover dient, vanwege het privégebruik van de woning, een bijtelling te worden toegevoegd.
Een ondernemer in de bouw verrichtte nevenwerkzaamheden voor zijn onderneming vanuit zijn werkkamer in een gehuurde woning. Het ging hierbij om werkzaamheden als acquisitie, het plannen van werkzaamheden en het bijhouden van de administratie. De werkkamer vormde niet een naar verkeersopvatting zelfstandig gedeelte van een woning. De ondernemer had het volledige bedrag van de huisvestingskosten van € 9.835 voor aftrek in aanmerking genomen en € 2.700 als onttrekking voor privégebruik bijgeteld.
Bedrijfsmiddel?
Het hof was van mening dat het huurrecht geen bedrijfsmiddel vormde, waardoor niet werd toegekomen aan de vraag of het huurrecht verplicht ondernemingsvermogen, verplicht privévermogen of keuzevermogen was. Het hof nam het standpunt in dat de kosten ter zake van de woning moesten worden aangemerkt als ondernemingskosten, voor zover deze verband hielden met de werkkamer. Artikel 3.16 Wet IB 2001 stond volgens het hof echter aan aftrek in de weg, aangezien de werkkamer naar verkeersopvatting niet een zelfstandig gedeelte van de woning vormde.
Ondernemingsvermogen
De Hoge Raad deelde deze mening niet. Volgens de Hoge Raad kon een huurrecht dat (mede) voor de ondernemingsuitoefening werd gebruikt, ondernemingsvermogen vormen. De etikettering van het huurrecht als ondernemingsvermogen had tot gevolg dat het gehele bedrag van de huur ten laste van de winst kon worden gebracht en dat daartegenover vanwege het privégebruik van de woning een volgens artikel 3.19, lid 1, Wet IB 2001 te bepalen bedrag aan de winst diende te worden toegevoegd. Deze bijtelling betrof mede de werkkamer.
Geen aftrekbeperking
De Hoge Raad ging tevens in op de bewoordingen van artikel 3.16, lid 1, Wet IB 2001. Gelet op artikel 3.19, lid 5, Wet IB 2001 diende volgende de Hoge Raad artikel 3.16, lid 1, Wet IB 2001 aldus te worden gelezen dat onder "een tot zijn ondernemingsvermogen behorende woning" mede moest worden begrepen een tot het ondernemingsvermogen behorend huurrecht van een woning. Aangezien in dit geval vaststond dat het huurrecht ondernemingsvermogen vormde, kwam de in artikel 3.16, lid 1, Wet IB 2001 neergelegde aftrekbeperking niet aan de orde. De wetgever had kennelijk de niet-aftrekbaarheid van de werkruimte willen bewerkstelligen door de huurwaarde daarvan – als onderdeel van de forfaitaire bijtelling van artikel 3.19 Wet IB 2001 – als een onttrekking in aanmerking te nemen.
Wet: artikel 3.16 en 3.19 Wet Inkomstenbelasting 2001
Update: Staatssecretaris Wiebes heeft laten weten dat hij niet van plan is om deze aftrek naar aanleiding van deze uitspraak te dwarsbomen.
Meer informatie: Hoge Raad 12 augustus 2016, ECLI:NL:HR:2016:1899
Geef een reactie