De hoogte van de maximale dotatie aan de oudedagsreserve (OR) is mede afhankelijk van de hoogte van het ondernemingsvermogen. Daarbij mag men overtollige liquide middelen niet tot het ondernemingsvermogen rekenen. Maar de ondernemer mag wel wat aan liquide middelen in zijn onderneming houden ter dekking van risico’s.
In een zaak voor Rechtbank Gelderland hield een advocaat in 2013 bijna € 390.000 aan liquide middelen in zijn onderneming aan. Hierdoor was zijn ondernemingsvermogen hoog genoeg om dat jaar het maximale bedrag aan de OR te doteren. De inspecteur stelde echter dat de onderneming maar € 50.000 aan liquide middelen nodig had, zodat de rest overtollig was. In dat geval zou er te weinig ondernemingsvermogen zijn om aan de OR te doteren. De advocaat ging in beroep. De rechtbank stelde voorop dat een ondernemer vrij is om liquide middelen tot zijn ondernemingsvermogen te rekenen zolang hij daarbij binnen de grenzen van de redelijkheid blijft. De liquide middelen moeten wel een functie binnen de onderneming vervullen. De liquide middelen mogen in beginsel onder meer dienen ter dekking van risico’s, tot opbouw en instandhouding van reserves. In dit geval vond de rechtbank dat dat de onderneming van de advocaat kon volstaan met € 175.000 aan liquide middelen. Dit bedrag was voldoende om de maximale dotatie aan de OR te doen.
Wet: artikelen 3.67, 3.68, tweede lid en 3.71 Wet IB 2001
Meer informatie: Rechtbank Gelderland 31 oktober 2017 (gepubliceerd 1 november 2017), ECLI:NL:RBGEL:2017:5631
Geef een reactie